Kiekjes

Titel
Kiekjes

Jaar
1926

Overig
I, Jodenbreestraat-Waterlooplein

Pagina's
208



15

kom hier, zal ik ze in je zak stoppe . . . zóó — dat zijn zes . . . maagie . . . sappede maagie ... bij mijn gezond, da hè-je Hakkie weer, heb je al wéér op? . . . Wie maak me los? . . . nee niet gas wegoliele van m’n Hakkie! . . . ga nou Hakkie, ’n broogc op je kop, ga nou, hè? ja? Doe je? ja, je meent ’t? dan is vade anstons los en da gane me na moede toe ete . . . ja hè? da hè? da, hè je nog één stukkie, — da, ’n groot stukkie en ’n zoen debij en nog een en ga nou, blijf nou da op de kruk zitte van de kar . . . maagie, hier is maagie . . . maagie-ie-ie . . . koop me maagie, sappede maagie ! ! ! !

Z’n mond loopt van z’n maag naar z’n voorhoofd, van z’n linker naar z’n rechter broekzak, de heele Schepping kan ’r in; er golft ’n zondvloed uit van klanksalvo’s met paukende overdondering; alle stemmen van ’t heelal vergaan in z’n wassende stuwing; hij loeit brijzelende cyclonen uit en vergruizclt alle adems uit alle monden. Hij snoert de menschen tot ’n verstikkende brij. Ze kluiten elkaar vast met de rekkende halzen. Ze kleven zich tot één met hun stuipende handen. Z’n karretje wordt ’n Sinai. Alles wil hooren, zien en koopen. De achtersten vloeken de voorsten. De middelsten trappen de onmiddellijken. De laatsten beuken de op-twee-na eersten, om op-één-na-eerst te worden, ’n Razende dazing om te happen, ’t Water perelt de tanden door. Jenever-luchies wasemen kliederend uit. ’t Wee breekt glazige oogen te barst. Bier-muf verranzigt de levende lucht, ’n Zwijmelstank van verdierde ziele-loozen verbrakt den reinen morgen. Want ’t is Zondag. En ’t is de Joden-hoek. En boven de azen van de Rusters en de kadavers van de Vierders bazuint de schalmeiende almacht van den zege-roep van Maupie Peereboom. Plettert nuchter de vloeken van de dronken Zondag-heiligen en rammelt zwabberds tot hen-zelf. ’t Geld smelt, ’t Klinkende bloed vloeit om den Pereboom. Maupie’s oogen rinkelen de zon stuk, rollen den hemel door, rijten de zaligheid open. De aderen op zijn voor-kop zwelgen strak van zegevierende bewustheid. Z’n pet kan ’n keizerskroon zijn. Z’n horsthuis kan ’n profeten-mantel beelden. Z’n schoot-schort kan ’n schatkist munten. Z’n blik kan ’n gouden eeuw doen aandaveren. Z’n adem kan geluk bevelen.

„Miraokel-jog, stao nou toch op je aage beejne!”

Moeder spreekt haar jongske aan. ’n Biggetje van zeg zeven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.