II
kruideniers, twee onnoozele koosjere schapen met koosjere koetjes op ’t droge, twee koosjere schoenuithangers, twee koosjere na-kijk-na-kijks, twee koosjere zuur-prikkers, twee koosjere zalm-snijders, twee koosjere banket-bazen, twee koosjere kestenge-braaiers, twee koosjere sajet-kluwers, twee koosjere schoenbanken (ofschoon ’t banken buiten de hal zijn). Treife tref je trouwens van zelf, met je bloote oog. Voor de bijzienden is er ’n koosjere brillewinkel. Voor de koosjere knokkers over rabbinaal en rabbinul is er nog ’n koosjere apotheker. Verder ’n snijkamer en ’n Portugeesch koosjer-weeshuis en de keerzijde van een Katholieke kerk, natuurlijk niet rabbinaal. En over de Chris-kras-en Joodsch-kras-kermis kijkt de kelei-koudesj-vormige toren-klok-bellen-beierd van de Zuiderkerk met z’n uit-de-hoogte-gewijs van „jullie kunnen me allemaal zeggen, hoe laat of ’t is, rabbinaal en pastoraal!”
Joden-breestraat.
Hoe wil je? Zondag? Sjabbes? Wat ’t scheelt? Op Zondag maken de Christenen er ’n Joden-hoek van en op Sjabbes maken de Joden er ’n Christenhoek van. Loop ’r op Sjabbes zoo vlug mogelijk, anders glij je uit over geloofs-afval. Loop ’r op Zondag zoo langzaam mogelijk, anders bots je tegen ’t evangelie, ’t Veiligste is, op Sjabbes ’n straatje om te gaan en op Zondag ’t hoekje om.
Daar begint ’t.
Op de punt van den hoek in ’t midden is ’n bank. Niet om te rusten, maar om te loopen. ’n Bank waar je wisselen kunt, ’n dubbeltje voor één stuiver. Die andere stuiver is voor hem, die je netjes leert loopen. Voor hem, die je ’n beentje licht, die je op de hak neemt, die je uitveegt, die je je oogen doet neerslaan, die lak aan je heeft, die je je broek opbindt, die je op je lage smerigheden wijst. Alles bij mekaar voor ’n „basj”. Schoenpoetser, ja, dat is hèm. Hij is zeer hoor-loos en sterk on-ziende en schorrig in z’n keel en wankel in bei z’n beenen en schamel aan z’n bibberig lijf en overigens ver-oud. Of hij bukt afgodisch diep, of hij leunt tegen „de Bisschop”. Heel eventjes ’t verschil tusschen schoenpoetser-Jid en niet-Jid-schoenpoetser ’n Niet-Jid-smeerpoets knielt voor z’n bank; ’n Jid-poets-bankier buigt „moudiem” voor z’n voetveeg, maar knielen, voor geen miljoen!