Bloemlezing uit zijn werk

TIJD •)

Wel en wee, wat 'n woord! Ha en ach, wat 'n ding! Je wordt er door geboren en gaat er door dood. Je kunt er om dansen en je wil er om kniezen. Het laat je bloeien en verkleuren, het laat je groeien en verfleuren. Het geeft je wat je hebben wilt en het neemt je wat je niet missen kunt. Het gunt je een leven en misgunt je een paar jaren. Het is genadig en meedoogenloos, het heeft geduld en kan niet wachten. Het is zuinig op de seconde en mild met honderd jaar. Als je meent, dat je 't hebt, is 't al weer weg. Als je ״nu" zegt, was en wordt het al „straks". Het kruipt voor wie er weent, het vliegt voor wie er lacht. Het neemt je geheugen weg aan alles van af je geboorte, maar maakt je memorie levenslang aan je sterven. Je kunt het geen oogenblik vasthouden, maar het neemt jou telkens „beet". Tijd is geen ding, tijd is een truc! Het is er wel, maar het is er niet. De beste wijzen konden er niet achter komen. En daarom hebben ze wijzers gemaakt. Dat zijn metalen vingers, die den tijd maar steeds door draaien, omdat ze geen hart en geen hersens hebben. Het eenige, wat ze ons wijzer maken, dat we hoogstens maar één dag kunnen tellen en dat we dag voor dag moeten overtellen!...

Tijd]

Je bent geen woord, je bent geen ding! Je bent wat onze ziel is, een blij gevoel! Je bent een lieve gewaarwording, een heilig bewustzijn, een diep besef! Je doordringt ons van de eeuwigheid, je voert ons naar God! Ja, naar God! Voor Wien geen tijd bestaat! Voor Wien duizend jaar gisteren is, neen, nóg niet eens, want van gisteren weten we nog iets af. Voor Wien duizend jaar vannacht was, waar we niets van af weten! Ja, ja, ziel en tijd zijn één! Allebei eeuwig, allebei eenig! Allebei meer dan die paar jaar van ons leven. Je sterft niet, ziel, je sterft niet, tijd! Vóór ons was je, na ons blijf je! Je doortrilt ons van geloof, je overtuigt ons van den Schepper! Je leert ons leven voor Hem! Je wijst ons, hoe we het tijdige moeten besteden om het eeuwige te bereiken! Je zegt ons, hoe we geen tijd

*) Uit De Joodsche Jeugdkrant V, 10 tot 14.

41