zal — maar waarvan men de echtheid en de puurheid nimmer in twijfel zal trekken.
In Westerbork hebben wij hem voor het laatst gezien. Zoals hij daar wandelde, temidden van zijn ״chassiediem" 1). scheen hij ons onveranderd. Als ging hij in de late avonduren door het oude ghetto, eeuwig en altijd omringd door zijn getrouwen. Tevreden als steeds. Met de vreemd-verbeten glimlach langs de venijnig-gesloten mond, die zich nimmer geheel scheen te openen. Vol menselijke beheersing als een vader — vol vroom vertrouwen als een kind. Vader en kind beide — van de thans verlaten en vernielde Jodenhoek.
Zo ook is hij naar Polen gegaan. Op die ontzettende 20ste Juli van 1943 — Sjiwa Asar Betammoez in dubbele zin. Plichtsgetrouw als een soldaat. Met de beperktheid, die hem een tweede natuur scheen geworden. Met de offerbereidheid, die hem, toen in die ongure Maandagnacht zijn naam werd genoemd, „Hinneni" 2) deed uitroepen. Maar evenmin zonder zijn dichterlijk-visionnaire „nesjomme" "), die hem ook toen een ruim uitzicht bleef bieden op de verre God zijner Amsterdamse Vaderen, onder Wiens vleugelen hij de rust moge gevonden hebben voor het vele werk door hem verricht ten behoeve van een beperkte Joodse groep, die hem bleef adoreren temidden van een grote, hem ondankbare, ja zelfs vijandige wereld.
JAAP MEIJER
Amsterdam, 19 Nisan 5711
II