een zieken- of ander bezoek aan een der einden van het dorp te brengen. In het vorige jaar heb ik i j Zon-dagen van de 52 om ongesteldheid niet gepreekt. Ik zit altyd tusschen den doctor en myn ambt, tusschen Jo en myne gemeente. Als ik na alles in aanmerking genomen te hebben, voeer en kracht en hoesten, eenige bezoeken ga maken, een klein deel van de lange lyst, dan zegt Doncan: H is niet voorzichtig en Jo is ongerust.
Nu voordt de vraag en is de vraag: moet ik, als de omstandigheden zoo zyn, voor vrouw en kind en eigen leven niet eene gelegenheid aangrypen, die my hoogst-voaarschynlyk gunstiger is? Voorts, mag ik, met de gaven my geschonken, deze groote gemeente, half, slecht bedienen, al ben ik voor my zelven verantwoord? Ik wil veel liever predikant: blijven, veel liever.
Myne gemeente wil my niet slyten. Zoo heb ik het voorstel van myn kerkeraad niet opgevat — zoo is het ook niet bedoeld. Het greep my aan — waarom? omdat het my voor oogen plaatste, wat ik wel wist, myne eigene zwakheid. Er ligt daarin voor my niets be-leedigends. Toen ik de hangende zaak aan myn presi-dent-kerkeraad mededeelde, was hy er van ontsteld en ongeveinsd bedroefd. 9t Zal de geheele gemeente (op weinigen na misschien) spyten en bedroeven als zy 9t hoort. Ik geniet veel liefde. Dat ik myne onaangenaamheden heb, myne tegenwerking spreekt vanzelf, maar ontmoedigt my niet; ik had dit in den brief aan Scheffer slechts ter loops genoemd en wel als iets wat
96