Frankrijk zyn wy in mist en schemering van den haastig vallenden winteravond doorgespoord, maar draagt nog-al een eentoonig karakter naar ik hoor. Evenzoo heeft een dikke mist een groot deel van het land tus-schen Parys en Orleans aan myn oog onttrokken. Maar een heerlyke Zondagochtend zon goot byvoorbeeld haar licht over de heuvelen tusschen Compiegne en Parys, van Orleans naar Bordeaux heb ik het meeste kunnen zien en met opmerkzame oogen bekeken — en dat te zien was een genot.
Meestal hadden wij ter weerzyde van den spoorweg een ry van heuvelen, nu eens op den afstand van een half uur voortloopende dan eens digterby naderende. Op eens gaan wy over het golvende terrein zelf heen, een muur van bazaltsteen of rots of een hooge wal van zand verheft zich wederzyde van den wagen, een volgend oogenblik zien wy van een honderd voet hoogen viaduc neer in een groen en liefelyk dal in welks laagte een stroompje kronkelt en aan welks zijden met hout bezette hoogten glooyen — nog een poosje en een tunnel omvangt ons voor eenige minuten in zyne spookachtige duisternissen. Vóór Parys vangen de ryen rotsen aan, die om en tusschen Poitiers, Tours en Angou-lême voortdurend hooger en steiler worden, hoewel ze nergens wild en woest maar overal met groen bewassen zyn en naar hare naakte wanden laten kyken. Angoulême byv. ligt voor een deel op zulk een rots, die aan den voet door de Charente omspoeld wordt. Langs vele bogten en slingeringen sleuren de paarden het rytuig de hoogte op, die door een ouden muur uit
88