rijst als een waarachtige begrijpende en mee-levende zoon van vader en moeder.
Ter inleiding een briefje van vader Thorbecke aan Jantje:
F. W. aan J. R. Thorbecke.
Mijn lieve Jantje. Ik heb U briefje ontfangen en daarin geleesen, dat gij veel aan U vader denkt. Ik denk ook dikwijls aan U, lieve Jonge, en aan onsen lieven Herman en Claartje; geef aan beyde een hartelijk zoentje voor mijn.
Moeder schrijft mijn, dat gij U veel moeite geeft om verder te leeren schrijven; dat is mijn zeer lief en ik hoop, als ik weerkoom, dat ik dan in Uw schrijfboek zal kunnen zien, dat de meester altoos met U wel te-vreeden is geweest.
Zijt gij nu ook altoos gehoorsaam en doet gaam en vriendelijk, wat U lieve moeder en Uwe lieve tante U zeggen en hebben willen? Versoek Moeder, dat zij mijn dat dog vooral mogt schrijven; dan zal ik mijn regt verheugen en nog veel meer verlangen om weer bij U te zijn.
Gij gaat zeeker ook nu en dan bij Willem, maar wees dog tegen Mevrouw en de juffers altoos beleefd en vriendelijk en niet te wild in U speelen, zodat men niet over U behoeft te klaagen. — --
Met dit ongedateerde briefje, dat mogelijk dateert van kort voor 23 april 1805 (Johan Rudolf is geboren
59