Aan de Kadettenschool van Frederik de Grote leven beide Nederlandse jongens, of moet ik zeggen: jongetjes, toch al spoedig hun eigen leven. Maar jongetjes zijn het natuurlijk nog en we leven met Gijsbert Karei mee, als hij zijn moeder eenmaal schrijft:
Ik heb dikwijls erge honger, vooral als we rijst krijgen, in water gekookt, zonder jus, zonder boter en zonder suiker, met een stukje benig soepvlees...
Maar deze werkelijkheid vormt slechts een deeltje van het Berlijnse leven der knapen. Sommige vooraanstaande families hadden wel plezier in de intelligente en onbedorven kadetten. En de tucht op de Pruisische school mocht dan keihard zijn, beide Van Hogendorps vonden daarbuiten gelegenheid tot veel vertier en vooral het menuet-dansen beoefenden zij met groot succes. Toen de Russische Grootvorst Paul, de toekomstige Tsaar, het kadettenkorps bezocht, behoorden Gijsbert Karei en Dirk tot de tien dansers, die hem in danstenue mochten voordansen. Dat betekende, zonder slobkousen, in wit zijden kousen, sierlijke kniebroek met flikkerende kuitgesp. We zien ze in gedachten voor ons en we lezen Gijsbert Kareis brief van 6 augustus 1776, in het Frans natuurlijk geschreven.
Ma très-chère mère!
Hoewel het vandaag mijn beurt niet is U te schrijven, probeer ik, door U hiermee een genoegen te doen, een heilige plicht te vervullen.
46