laten passeren. Brieven dus van een jongen, die in 1773 elf jaar oud was en die terugkwam als een kerel van bijna 19. Honderden epistels werden door Gijsbert Karei geschreven. Moeder Van Hogendorp was niet gauw tevreden. In haar biografie van Gijsbert Karei — waaraan ook enkele vertaalde citaten zijn ontleend — heeft Henriëtte de Beaufort de nerveuze sfeer van deze eenzame-moeder-op-afstand treffend geschilderd:
‘Ellenlang waren haar epistels. Dikwerf al heel in de vroegte geschreven, ’s ochtends om zes uur zat ze voor haar tafeltje met schrijfgerei en begon ze de brieven te schrijven, eerst die van de jongens zorgvuldig beantwoorden, dan het stellen van haar vragen, die dui-zend-en-een kleine vraagjes om inzicht te krijgen in hun gewone leven, in hun dagelijkse doen en laten. Ze schreef vel na vel vol met haar grote schrijfhalen, in haar geradbraakt verhollandst Frans of nu en dan in een nog slechter gespeld Nederlands. De vragen raakten maar bagatellen, maar voor de moeder die haar zoons in zoveel jaren al niet gezien had, waren het toch belangrijke dingen. Hebben de jongens nu voldoende te eten? Zijn ze in de harde groei? Wast Dirk zich geregeld met koud water, want daar hangt een heel stuk gezondheid van af, vouwen ze ’s avonds hun goed netjes op? Worden de kasboeken van het zakgeld bijgehouden? En al-zo-maar-voort. “Antwoord als ’t u blieft op al mijn vragen in deze brieven ingesloten. Niets vergeten en klaar en duidelijk schrijven, versta je?”
45