haalt kort, en vermijdt allerlei invoegzels, die dikwijs den leezer in verwarring kunnen brengen. Hoe is dit nu in uw brief? Laaten wij hooren; lees:’
Ik: (Leezende.) Mijn allerliefst vader! wel het is net als of gij al een jaar weg waart, toen ik agt jaar wierd, en dat is nu evel al een jaar en twee maanden.
Moeder: Denkt gij, dat uw vader niet weet, wanneer zijn kind verjaart? de verjaaring, en oblipartij enz., zoudt gij dus hebben kunnen daar laaten; uw vader weet, buiten dit, dat wij zelf naar hem verlangen. Maar gij schrijft daar iets, dat zo niet gebeurd is. Hebt gij een prent heet en warm opgerold, en uw vader in den mond gestooken?
Ik: Wel neen, heden, maatje, hoe bedenkt gij dit ook zo? vader at het oblietje, en niet de prent op.
Moeder: Ik bedenk het niet, het staat ’er, dunkt mij.
Ik: ö, Moeder! gij begrijpt tog wel, wat ik meende!
Moeder: Dat is zo, maar waarom schreef gij het niet duidelijker?... Gij wildet veel schrijven; kinderen weeten niet veel, daarom schrijven zij alles, wat hun in het hoofdje komt, of het past of niet. Ik zeide u ook, dat men het woord want alleen gebruikt om ergens reede van te geeven. Ik ga mijn les leeren, want mijne moeder heeft het mij bevolen. Mijne moeder was zeer voldaan, want ik heb met aandagt geantwoord. Gij gebruikt ook te dikwijls het woord en; gij hebt niet gelet op de zin-scheidende teekens. Ik zie ’er uit, dat gij uwe gedagten nog niet weet te leiden; maar zo gij oplettender wordt, zal dat van zelf komen. Het is on
3 6