historie. Er viel niets te vergeten. Er viel niets te herinneren.
Want Dr. Mr. Herman van den Bergh, die op 25 juli 1967 te Rome wandelend op het Piazza Navone, door een hartaanval werd getroffen, 70 jaar oud (de jaren-limiet van de psalmdichter) en die zeven dagen later op 1 augustus tussen Amsterdam en Jeruzalem de laatste adem uitblies, was niet dezelfde was niet de ander.
EPILOOG
Na een zware onderduik kwam hij weer boven en zag Nederland herrijzen en - even later - Israël. De gecodificeerde bloemlezingen namen zijn gedichten weer op. Alle gojiem eisten dat alle joden trots moesten zijn op eigen trots. En dus moest ook Herman van den Bergh joods dichter zijn. Op aarde nu, waar de zijnen, de onzen waren uitgeroeid. Waar hij - voor het eerst en voor het laatst na al die jaren - een woord kon koesteren duister en veelzinnig als de taal van zijn schone verzen. ‘Overlevende’, liet hij zich noemen en hij wist, dat daarbij niet mocht worden gedacht aan de grote rampen van de tweede wereldoorlog maar aan de peilloze val uit het wonder van jaren her. Maar de mensen, ook joodse mensen begrepen dat anders en aanvaardden hem als een der hunnen.
In dat ons tijdsgewricht werd zelfs hij wel eens gedwongen tot lijfelijke heroriëntatie op zijn stam. Kwam hij op visite in joodse burgermilieus, die begrijpelijk verlangen koesterden naar interessante mensen en die diep in het hart deze ‘beroemde dichter’ misschien wilden verbinden aan de nieuwe Israëlische toekomst. Deze geest zonder schaduw (‘Mijn schaduw gaf ik weg’), aangestaard en aangehoord door brave lieden, die nooit een letter van hem hadden gelezen en die zelfs van de ‘Prins der Twintigers’ geen
83