VI
Hun eerste hevige botsing echter ontstond om andere redenen die lagen in het verlengstuk van joodse zelfhaat, die beide aankomende joodse dichters eenmaal had verbonden. Herman van den Bergh die sedert i november 1919 aan De Telegraaf was verbonden (eerst als verslaggever bij de rechtbank - later als redacteur buitenland - in de jaren vóór Wereldoorlog II o.m. ook als schrijver van de ‘Troubadour’-rubriek) trad sedert 1930 voor dat blad op als correspondent te Rome (van januari 1931 tot januari 1936 in gelijke functie ook te Parijs). Hartstochtelijk minnaar van Italië ontwikkelde de dichter zich reeds spoedig tot overtuigd fascist en grote (blijvende!) bewonderaar van Mussolini. Hij was niet de enige. De schrijver J. F. Otten promoveerde in 1928 op een dissertatie over Het Fascisme, die vol bewondering voor dit stelsel en zijn Italiaanse schepper aldus eindigt:
‘Mussolini is een sober, arbeidzaam mensch, die over een welhaast ongelooflijke physieke capaciteit beschikt. Energie en zelfbewustzijn spreken uit alles wat hij verricht. Toen de Universi-teit van Bologna hem in 1923 tot doctor honoris causa wilde bevorderen, wilde hij dit doctoraat niet zonder meer aanvaarden, omdat zijns inziens een wetenschappelijke graad op de daarvoor aangewezen wijze moet worden verdiend. Daarom schreef hij onder zijn drukke bezigheden door een dissertatie over Macchiavelü (‘Preludio a Macchiavelli’) die, naar wij reeds vermeldden, in het mei-nummer 1924 van de nog steeds door hem geleide revue ‘Ge-rarchia’ verscheen. Toen na den Marsch naar Rome de Romeinsche officieren hem een ovatie wilden brengen weigerde hij dit, als motief aanvoerend, ‘dat het leger bestond om te gehoorzamen, niet om zelf initiatief te nemen.’ Zulk een man is Benito Mussolini.
Het zou voorbarig zijn te trachten nu al zijn plaats in de wereldgeschiedenis te bepalen. Reeds heeft men, veelal op grond van
73