Elte en L. D. Staal. In deze, onze dagen, nu de ‘veteranen’ van 1948 de toon aangeven, kan het zijn nut hebben de juiste waardering op te brengen voor Abraham van Collem, die vóór 1900 - als een der eerste Herzl-aanhangers hier te lande - de leiding op zich durfde nemen van een Zionistenbond, die eerst in de jaren tussen 1910 en 1930 uitgroeide tot een model-organisatie, rechtlijnig en bekwaam geleid door mannen als Nehemia de Lieme en later Fritz Bernstein.
Die eerste jaren leek het daar niet op. Het eigen bondsorgaan (De Joodsche Wachter) verscheen pas sedert 1905. Men wist het omstreeks 1900 allemaal niet zo precies. De groep zionisten van het eerste uur (waaruit velen vroeger of later de rijen verlieten) was zo heterogeen als maar mogelijk was. De uiteindelijke joodse correctie op het chaotische beeld dier dagen werd aangebracht door het handjevol Oostjoden, dat in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag (Scheveningen) was blijven hangen. Er worden namen genoemd van al lang vergetenen. Boven het gehele groepje geïnteresseerden staken intussen twee mannen met kop en schouders uit: Jacobus H. Kann, de Haagse bankier en vriend van Theodor Herzl en de dichter Abraham van Collem. Op 28 mei 1899 werd in het achterbenedenzaaltje van Diligentia aan het Waterlooplein de N.Z.B. gesticht. Op 29 december hield voorzitter Van Collem de eerste grote openbare rede in Handwerkersvriendenkring. Op 20 mei 1900 verliet hij de organisatie.
VII
Zo abrupt dienen deze feiten in Van Collems biografie te boek te staan. Want dit voorzitterschap ontleent zijn historische betekenis aan een simpele vergissing. Hun eerste voorzitter hoorde niet bij de zionisten. Dat hij aanvankelijk hun zijde koos en waarom verklaart zijn wordend dichterschap. Aan hypotheses behoeft hier niets te worden opgehangen. Reeds zijn vroege beschouwingen over het jodendom worden beheerst door twijfel, die een dichter siert. Voorspraak én Bestrijding noemde hij het tweede artikel, dat wij
44