Een van zijn merkwaardigste brochures bleef derhalve onopgemerkt. Zijn Vijf en Twintig Stellingen over de nationale wederoprichting van Israël. Daaruit een enkel citaat:
De genen, die zeggen dat de verschijning van eenen Messias een Israëlitisch denkbeeld is, zeggen alleszins waarheid in dien zin, dat zij is een denkbeeld van God, toebetrouwd gedurende eene reeks van eeuwen aan het volk van Israël, - maar ook van uit het midden van dat zelfde volk, ingelijfd en ingeweven in geheel de wereldgeschiedenis.
Het is tijd, dat de Christelijke kerken, dat de Christennatiën aan hunne schuld jegens Israël gedachtig worden.
Het is de tijd, dat de Christenen van allerlei natie en van allerlei benaming, ingeënt op den goeden olijfboom van Israël, zich beijveren hun Amen uit te spreken op de beloftenissen Gods aan Zijn oude volk!
Dat niemand onzer zegge in zijn hart: Hoe zullen deze dingen tot stand komen, niettegenstaande hunne (schijnbare) onmogelijkheden, hunne (vermeende) tegenstrijdigheden?
Hier is een jood aan het woord, die het herstel van de wereld afhankelijk maakt van het nationale ontstaan ener Joodse Staat in Palestina. Vormt niet de formulering over de ‘afwezigheid van het oudste volk in het gezin van de Koning der natiën’ een merkwaardig pendant van Mozes Hess’ these over het joodse vraagstuk als ‘die lezte Nationalitatenfrage’?
Da Costa gelooft letterlijk in een concreet Herstel van Israëls glorie in het oude land. En wel ‘spoedig in onze dagen’. De verschijnselen ziet hij reeds: i. Het christendom verkeert in een crisis. 2. Het joodse volk geeft tekenen van herleving (‘de beenderen be-
29