nooit meer zou vinden in de straten van Amsterdam en wat hij nimmer had gevonden in de school van Bilderdijk: zijn lijfelijke, joodse ik.
IIIDe Da Costa van de Tijdzangen, de dichter der ‘politieke poëzy’ is van 1840 af een joods fenomeen van zuiver gehalte. Een der eerste politiek geëngageerden ten onzent! Een poëet van een profetische (en zelfs proscopische) kracht. Die op Nederlandse dichters als Gossaert en De Mérode wellicht meer invloed heeft geoefend dan Bilderdijk.
Uit de romanticus, die eens als Heer van het joodse T'eisterbant had meegespeeld op het toneel der historie (en die als zodanig mee bleef spelen in zijn vrije uren) was een dichter gegroeid, wiens levensgang als het ware met de tijd was samengegroeid. De tijd als grondcategorie der historie, maar ook als aparte dimensie van het profetendom. Hij hoort ‘de stem des Tijds’ - hij koestert en ondergaat ‘de gunst des Tijds’ - hij luistert naar de ‘orakels van den Tijd’ - hij schrijft ‘Poëzy des Tijds’ en hij aanschouwt ‘de eb des Tijds op de zee der Tijden’.
Van nu af aan zijn Gericht en Heilsstrijd de polen van een activiteit, die zich aan het normaal-menselijke tracht te ontworstelen. En die de daarbij passende uitingsvormen zoekt.
Als hij nu toornt is het niet meer in de toon der Bezwaren, want hij hoeft zich niet te overschreeuwen. Hij is niet meer hier; niet langer de ‘gedoopte jood’ en bovendien: hij schreeuwt al lang niet meer tegen christenen over de Post-Acta van Dordt. Wat hij aanschouwelijk maakt, dat zijn de tekenen waarvan zijn eeuw zwanger gaat. De helft van de eeuw wordt met angst verwacht. Men ondergaat de komst van het communisme en anarchisme in zeer werkelijke levenscategorieën. Men voelt de hand Gods als een dreiging in het sociale vlak. Wat zal er gebeuren? Praten helpt niet meer.
16