door mijn opmerking teleurgesteld; hij legde mij uit, gelijk hij in het Parlement deed, waarom de Veluwe, Brabant en Noord-Holland niet in aanmerking konden komen, en dat men verheugd was hier een behoorlijk terrein te hebben gevonden.’ (Cohen pag. 139.)
Ja, waarom niet op de Veluwe bijvoorbeeld?
‘Maar de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken wilden van geen wijken weten. De Heer van Boeyen gaf toe, dat hij liever het kamp in Elspeet zou hebben gebouwd dan in Drente; doch dit bleek onmogelijk (de inwoners van Elspeet, de A.N.W.B. en de Nederlandse Vereniging voor Vreemdelingenverkeer hadden zich daartegen verzet) en de Dienst der Volksgezondheid had de gekozen plek goedgekeurd.'(Cohen pag. 137.)
De Oprechte Haarlemse Courant van 14 november 1938 (!) kwam oprecht uit voor haar mening ‘dat zulk een kamp op wat verdere afstand van de bewoonde wereld kan worden geplaatst.’ (Cohen aldaar.)
En dan vervolgt de hoogleraar mijmerend:
‘Toen ik er zelf geïnterneerd was, heb ik de bezwaren, die ik genoemd had, met talrijke anderen aan den lijve ondervonden.’
En hij besluit zijn onzakelijke en hinderlijke autobiografische beschouwingen zo waar nog positief:
‘En toch moet men het nog als een geluk prijzen, dat de Duitsers hier een goed-ingericht kamp vonden en gebruikten; want ‘Wester-bork’ kon ondanks zijn gebreken zelfs tijdens de bezetting naar verhouding als kamp nog dragelijk heten, wanneer men het vergelijkt met andere doorgangskampen in West-Europa, in België en Frankrijk, die de Duitsers of hun handlangers zelf voor Joden hadden ingericht en bestuurden.’
Men moet in Westerbork zijn geweest om iets aan te voelen van de haat der ‘alte Lager-Insassen’ tegen de Nederlandse joden. In dit Durchgangslager heeft zich een uniek joods drama afgespeeld, dat
175