allen in hun omgeving spreken van hèt plein, zonder dat ooit iemand denkt, dat ze het Leidscheplein bedoelen.
Zoo sterk is de verknochtheid aan de oude buurt, dat ze er allen nog heen trekken. Winkelen doet men op de ‘Breestraat’, de voornaam ‘Joden’ is voor hen overbodig. En vaak hoorde ik van ouders de verzuchting, dat ondanks de veel prettiger woning, de oude buurt toch verre te prefereeren was. Nog dagelijks mist men de oude omgeving. Is het een wonder? Men ziet zelfs als objectief en oppervlakkig sight-seeër in het oude ghetto direct, dat de straat en steeg, meer dan de donkere en rommelige kamer hèt tehuis van den ghetto-jood was.’
Maar omstreeks 1940 schijnt het gehele proces zijn voltooiing te hebben gevonden. Dan ook spreken de cijfers een duidelijke taal. Van de ongeveer 80.000, die Amsterdam bij de inval der Duitsers kent, wonen in Zuid 30.000 ofwel 2/s deel van alle joden. Dat waren in 1930 ongeveer 15.000!
Op Zuid volgt Oost met ruim 23.000. Hierin liggen drie belangrijke concentraties van joden en wel de Transvaalbuurt met 10.673, de Oosterparkbuurt met 6.531 en de Weesperzijde met 3.472. Pas als derde komt het Centrum met ruim 21.000. Sterk bezette buurten zijn hier het oude getto met 7.088, de Weesperstraat en omgeving met 6.590 en de Plantage- en Sarphatistraat-buurt met 3.434 joden.
VII
Met de inval der Duitsers zou de Jodenhoek haar laatste interessante fase ingaan. De Duitsers bliezen de al lang uitgebluste wijk nieuw leven in. Wat moesten zij ook met joden aanvangen in een land, dat nooit een manifest antisemitisme had gekend. In de februaridagen van 1941 zou er eindelijk sprake zijn van een echt getto, een afgesloten jodenhoek, resultante van geprovoceerde relletjes en vechtpartijen in de oude buurt rondom de Zuidertoren.