En vrienden vieren nu met schoone schat Verdwijnen van die Wijk gelijk een Stad.
En de dichter eindigt:
Mijn Droom heeft uit. Heeft mijne zang ontroerd Uw milden zin en u nogmaals gevoerd Langs wat wij vertoonden aan vrome schat,
Toen de oude Wijk viel en een nieuwe Stad Voor ’t eeuwig-zwervende Volk werd gebouwd? Gelijk mijn peinzend lied in mijmering Toen langs de schouw der schoone schatten ging Die Hollandsche vrienden in trots vertoonden,
De dracht van ’t Land met droeve trouw berouwd Waar wij zoo stout en rijk als één volk woonden, In vroomheid dienend, in macht welvertrouwd. Maar beiden schoon: de Schouw van het verleden Dat zich schatten won in elk vreemd gebied En schoon de Schouw van het harstochtlijk Heden, Dat zijn Toekomst dagend in ’t Oosten ziet.
Zo zagen het de toenmalige zionisten, die weinig begrip opbrachten voor die joden uit de Jodenhoek, wie het blijkbaar zwaar viel Uilenburg te moeten verwisselen voor de Tugela-weg.
V
Sociologisch is het intussen zeer wel te verstaan, dat bepaalde bindingen met een buurt, waarin deze groep eeuwen had gewoond, sterk konden blijken. Dat neemt niet weg, dat ze - joods gezien -geen enkele constructieve betekenis meer hadden. Men moet historisch teruggaan tot zeker de eerste helft van de vorige eeuw om hier nog een joods leven te herkennen van zuivere aard. Wat vroeger en
156