Niet slechter, deze loot van liberale joodse kleinburgers dan een van zijn conventionele niet-joodse tijdgenoten. Maar - vooral ook niet beter.
Want als Het Poortje van Frederik van Eeden in 1883 (na door de Koninklijke Vereeniging ‘Het Nederlandscb Tooneel’ geweigerd te zijn) door het Rotterdamsch gezelschap de Vos ‘op vele plaatsen van ons land met succes - wordt - vertoond’, brengt ook ‘De Duivel in Kruimelburg’ (aldus de ondertitel van het Blijspel) in de figuur van ‘de Heer Goudkater, handelaar in antiquiteiten’ het geijkte joodse type, als lacher van gezellige avonden tussen Roodeschool en Terneuzen.
‘De tuin van de dames Kluyt, achter gesloten door een hek, waarin het poortje tot toegang dient. Links het huis met veranda. Een tuintafel met stoelen en een bouquet op den voorgrond. Mozes Goudkater blijft voor het poortje stilstaan buiten het hek en bekijkt het aandachtig. Hij is opzichtig gekleed met veel ringen en een grooten horlogeketting, pantalon, pieds d’éléfant, pommade-haar. Men hoort het donderen als hij opkomt!
Goudkater. Mooi is-ie! Bij m’n zaligheid! hij ’s mooi! Kijk me dat middensteentje daar boven an. ’t Is kompleet ’n juweeltje! Kijk ’es an, kijk es an! Nou, as de heeren van het museum dat zage. Drie duizend op z’n minst, alleen voor ’t steentje, en de heele boel nog es zooveel... Houd je mond, Mozes! dat kenne goeie maze-matten worden. —
Dat volkie hier weet niks van de kuns! Maar Mozes heeft z’n verstand. Wacht maar! - As ik de heele kraam niet voor ’n prikkie krijg, laat ik me dood rammetaren! daar! - Houd nu je mond maar, zachies an! ’t Is hier nog zoo wat van de ouwe sthempel! Dat zie ik wel, dat benne van die vast geroeste, weet je, daar kan je lang mee poerperleeren. Maar die khies zal ik ze nog wel trekken. En dan misschien nog wat porcelein, dat zit hier ook nog wel! En zoo’n oud klokkie! Maar dat laten ze nog het minste los. Van dat poortje