Aldus De Leeuwe, wiens oratie een bijdrage vormt tot de geschiedenis van het antisemitisme op het toneel der Nederlanden, waarvoor Herman Heijermans zich onsterfelijke verdienste heeft verworven.
VI
Toen Ghetto verscheen (Burgerlijk Treurspel in j Bedrijven - wij citeren naar de eerste druk) bij S. L. van Looy, telde de 19e eeuw naar het einde. De Jonge Gids was zijn tweede jaargang ingegaan, met de vervolgfragmenten van Diamantstad. Heijermans leefde in zijn felste anti-joodse fase, die alle kenmerken draagt van het burgerlijk-kapitalistische èn socialistische antisemitisme der voorafgegane eeuwen. Niet dat deze jood de zijnen haatte is significant, maar dat hij als socialistisch uitbeelder van het joodse type even conventioneel blijkt als iedere tweede en derde rangs bourgeois uit het andere kamp, dat hij nota bene waant te bestrijden, dat is significant en tragisch. In zovele toneelstukken het goede willen, als menselijk symbool van Op Hoop van Zegen de eeuwigheid kunnen ingaan, en dan toch je leven lang hebben getrapt op niet alleen de Sachels, maar op al die joden, die tot langs de kant van zijn stukken moeten dienen als karikaturale lachmiddelen voor parterre en balkon.
Heijermans heeft mij daarin nooit teleurgesteld. Niet in Schakels met zijn koopman Sally. Niet in De Opgaande Zon. Waar hij joden neemt of noemt (tot in zijn sympathiekste Falklandjes) is hij de schakel in een eeuwenlange historie. Al zijn joodse typen dragen de door antisemieten gewenste kenmerken, die joden (maatschappelijk) stempelen tot zwendelende sjacheraars, en (seksueel) tot kromgegroeide, morbide blanke-meisjes-verleiders. Op zijn gunstigst: uit hun milieu en boven hun plafond gegroeide jonge joodse socialisten, die het wèl menen met hun zwangere ‘sjiktse’.
140