IV
Het benaderen van de jood Heijermans binnen het kader van de letterkundige historie van Nederland vereist aandacht voor minstens twee essentiële vraagstukken:
De opkomst van het socialisme en de betekenis daarvan voor de joden, speciaal in Amsterdam. En daarnaast: de ‘klassieke’ weergave van de jood als type op het toneel. Eerst het verdiepen hierin verleent ons het juiste zicht op Neerlands grootste toneelschrijver van deze eeuw en op Ghetto, dat afschuwelijke wanprodukt van een jood, die een leven lang gebukt ging onder zichzelf.
Tussen G otter dammer ung en Morgenrood noemden wij onze beschouwingen over joden in Nederland omstreeks 1900 destijds. 1 Wij beredeneerden daarin de sociaal-culturele achtergronden van de socialistische, joodse letterkundigen uit het fin de siècle. Wij beschreven het wezen van de harde strijd, die de joodse socialisten van Amsterdam hebben gevoerd tegen hun liberale mede-joden, een strijd, die in proletarische felheid misschien hoogstens haar weerga kan vinden in die van de veenstreken van Friesland of op de klei van het Groninger Oldambt.
Dat dit innerlijk conflict haar enige oorzaak zou vinden in de beperkte omgeving van het Amsterdamse getto, waar men de antithese des te scherper had ondergaan, leek ons echter te simplistisch. Wij geloofden daarnaast te moeten wijzen op de antisemitische traditie in het moderne socialisme, waaraan Edmund Silberner zijn eerder genoemde standaardwerk heeft gewijd.
Het geheel komt er hierop neer, dat tot in de vroegste socialistische denkbeelden - en wij bedoelen reeds de utopistische - een antisemitische inslag heeft overheerst, die in Karl Marx zelf zijn opmerkelijkste vertegenwoordiger heeft gekend. Silberners artikel ‘Was Marx an Anti-Semite?’ gaat diep in op de invloeden, die de jeugd van de geleerde econoom hebben gevormd. Het derde hoofd-
135
1
Openbare Les, 1951.