‘Een paar voorbeelden uit mijn persoonlijke ervaring. Nooit zal ik de kathedraal en de markt te Chartres in Junizon kunnen beschrijven, of ik zal een bepaalde sonate van Mozart moeten neuriën, die ik in die dagen tot ‘lijfdeuntje’ had. Dan zal er een gordijn opengaan, waaruit markt en kathedraal in scherpe duidelijkheid te voorschijn treden, ik voel de zon, ik heb de markt om mij heen, ik ruik de muurbloemen, en het warme gras in Chenonceau. Voor anderen drukt Beethoven’s ‘Frühlingssonate’ vreugde uit, voor mij enkel weemoed, zij associeerde zich onverbrekelijk met den weemoed, die toen in mijn leven was. Een vulgaire ‘step’ heeft voor mij de verhevenheid van een ruischend beukenbosch in den laten avond, in den laten avond, daar hij dien avond door mijn hoofd zong en sinds kan ik hem met den besten wil niet vulgair meer hooren. Mijn jeugdherinneringen, de onuitputtelijke bron van mijn ontroeringen, zijn in synagogedeunen als geconserveerd. Dit alles heeft zijn eigen beteekenis en ook zijn eigen waarde, maar moet van het oordeel onderscheiden worden, gescheiden worden, zal het oordeel met recht een oordeel mogen heeten. Het behoort tot het ononderscheidene subjectieve, terwijl ‘oordeel’ de uitspraak van het (zich zelf) onderscheidene subjectieve behoort te zijn. Hier is derhalve geen verschil van ‘subjectief’ en ‘objectief’, maar van niet en wel onderscheiden subjectief. Schiller inspireerde zich op rotte appelen. Verlaine op draaiorgels tot superieure verzen, maar het zal den een niet ingevallen zijn, een rotte appel als appel superieur, noch den ander, een draaiorgeldeun als muziek superieur te noemen. En het zou de moeite waard zijn, eens na te gaan, welke bizarre associaties zich dagelijks voltrekken, in de bioscoop, tusschen het aanschouwde drama of natuurtafereel en de begeleidende muziek. Ook deze dingen kunnen hun eigen bijzondere waarde hebben, doch alweer: niet voor het oordeel. Ze zijn niet waardeloos, maar ze zijn wel redeloos.’
Het verwarde begin van Eva brengt de melodie van Kol Nidrei, die zij - zoals haar dochter mij eens vertelde - zo dikwijls zong,
124