vol liefde denkende aan de ‘duffe sinkende sjoel’ van haar geschonden jeugd.
‘Duizend eden ten hemel... duizend witte vogels, duizend geloften... - Kol Nidrei... Alle geloften... dat heeft ze kunnen dragen, dat heeft haar gelukkig gemaakt, vervuld, verzadigd, maar nu is er alleen de radeloosheid van een verwilderd willen, dat zich niet richten kan, de kwelling van een aanhoudend tekort, dat zich zoekt op te heffen en niet weet waarmee.’
Late eeuw-spanningen ontladen zich op i januari 1900.
“Vandaag... de Nieuwe Eeuw... de allereerste dag van honderd nieuwe jaren.’
‘Is het niet alsof je in een grote, lege ruimte binnen komt?’
Alsof je onder... een... ja, een koepel. Of je onder een ontzaglijken koepel staat.”
“En nu is, van de Nieuwe Eeuw, de eerste dag alweer voorbij.’ Ja... Zo begint het... zo ontwindt het zich... zo klimmen de uren, en stapelen zich tot dagen, met hun lotgevallen, die ronden zich tot jaren, met hun gebeurtenissen, tot eindelijk die grote lege Toekomst gevuld zal zijn. En dan is eenmaal ook weer deze Eeuw voorbij.
Even nog. Even staan ze in den schemer voor de balkenhoop en staren in het diepe, vlietende water... het staart naar hen op... oog-in-oog staan ze met het water... adem-in-adem met de vlakte, hart-aan-hart met de stilte... ze zijn met alles in één leven tezamen gebonden, onder den ijzigen avondhemel, onder de koepel van de Nieuwe Eeuw.
‘Maar is dit niet precies... het begin van de wereld...?’ Ja, dit is het! Dit is het Thora-verhaal van de Schepping der Wereld... ‘In den beginne schiep God Hemel en Aarde. Woest en ledig was de aarde... En de duisternis... En de Geest Gods, over de wateren zwevende...
125