blijkt overvloediglijk uit bovenstaand schriftuur met het Zionistisch zelfbedwang, het Zionistisch intellect en de Zionistische beschaving.’
VI
Het Joodje ook zou haar, mede door haar felle reactie, in openlijk conflict brengen met haar broeder Jacob Israël. Dat zij haar kinderen niet joods opvoedde, had de verwijdering ingeleid. De verschijning van dit boek verscherpte de controverse tussen een broer en een zuster, die elkander misschien sedert 1914 nimmer meer hebben ontmoet.
Zijn spitse beoordeling van het Handboek der Nederlandsche Taal door Dr. Jac van Ginneken S.J. (Wetenschappelijk Antisemitisme, De Joodsche Wachter, 23 april 1915) beëindigt De Haan aldus:
‘Men spreekt zoo gaarne van hetgeen Nederland voor de Joden heeft gedaan. Men vergeet, dat de Joden minstens zooveel voor Nederland hebben gedaan in ieder opzicht. Wij willen gaarne dankbaar zijn. Maar er bestaat voor ons geen reden tot nederigheid. Het antisemitisme van Dr. van Ginneken moge voor ons allen een prikkel zijn tot volharding. Wij willen een eigen Land, een eigen Taal, een eigen Kunst. Wij willen niet langer dan noodig is Nederlandsche Joden zijn of Joodsche Nederlanders, wij willen Joodsche Joden zijn. Wij wisten niet, dat ons verstand zoo gering was en ons gemoed zoo verdorven. Wij hopen, dat wij in een eigen Land een sterker volk mogen zijn.
Of ik Dr. van Ginneken verwijt, dat hij ons laakte? Neen. Mr. I. Cohen Hzn. heeft het in de Joodsche Wachter gezegd in de bespreking van een onlangs verschenen romannetje: ‘Niemand kent onze fouten beter dan wij ze kennend Maar wij laken ons Volk met liefde om te komen tot een blijdere, rijkere toekomst. Doch de
11 r