‘De heren van het Kerkbestuur...’
‘Mijnheer Boasson ook?’
‘Neen, mijnheer Boasson niet. En mijnheer Arons eigenlijk ook niet. Maar mijnheer Israëls en mijnheer Wolfsthal... die willen het, mijnheer Wolfsthal vooral. Mijnheer Snoek heeft iets gedaan... iets gedaan dat niet mocht, laatst bij de bruiloft van Mietje Weil.’ De boontjes vallen van haar vork in haar bord terug. ‘Ja... maar je bent er immers zelf bij geweest. Je weet toch hoe het gaat. Ze staan samen onder het talles, bruidegom en bruid, ze staan hand-in-hand en dan neemt de Rebbe de rijst van het bord en bestrooit ze daarmee... en zij zegt: ‘Peroe, oe-rewoe’. En dat mag volstrekt niet gebeuren, dat ze zo staan en dat de Rebbe ze met rijst bestrooit, wanneer ze... wanneer ze... wanneer de bruid... want dan is het immers onnodig geworden, en in zekeren zin een leugen geworden... dat er peroe, oe-rewoe wordt gezegd.’1
III
Veel duidelijker en ongecompliceerder spreekt dit intussen uit haar in 1907 verschenen eersteling: In de schaduw, met als ondertitel Van kinderleven. Dan liggen haar Indische jaren al achter haar. Omstreeks de dag van haar vertrek naar de Oost was Carry gehuwd met de journalist Kees van Bruggen met wie zij al sedert 1901 samenwoonde, en die om haar ging scheiden. Toen (in 1901) leefde de gazzensdochter al een jaar of twee als bohémienne in Amsterdam, waar zij vrij lang vóór Jacob Israël arriveerde. De zwakke dissertatie van Dr. M. A. Jacobs moge hier eenmaal worden geciteerd:
‘Ongeveer anderhalf jaar na haar vestigde zich ook Jacob Israël de Haan te Amsterdam, en Lientje kreeg daardoor een nieuwe
99
1
Peroe, oe-rewoe = weest vruchtbaar en vermenigvuldigt (Genesis 1:28).