AIMABELE RISJES
uw zoontje op school niet overgaat, wijt U dat aan het antisemitisme van zijn leeraar of rector, en ik zeg, dat uw zoontje eenvoudig dom of lui is. Wordt echter een Joodsche meneer ergens gedeballoteerd, dan beweer ik van mijn kant, dat er antisemitisme in het spel is, terwijl U het ontkent. Volgens U heeft de man bepaalde eigenschappen, die hem tot een ongewenscht candidaat der vereeniging maken. Waarom mijn diagnose precies het tegendeel is van de uwe, zullen we straks nog wel zien; ik wilde alleen laten uitkomen, dat wij nog niet eens tot overeenstemming kunnen komen, als wij willen vaststellen, of een bepaald feit als uitleg van antisemitisme kan worden aangemerkt. Wij ontkennen en beweren het om beurten. Zóó eenvoudig is dit dus alvast niet.
Gij beschouwt het als vanzelfsprekend, dat onverdraagzaamheid, kaste-geest, snobisme, vooroordelen, aan het verdwijnen, althans aan het verminderen zijn. Weet U dat zoo zeker? Is het eigenlijk wel waar? Gij zoudt het natuurlijk gaarne zoo willen, maar alleen daardoor is het toch nog niet zoo? Wellicht zou men zelfs op goede gronden kunnen beweren, dat al die onaangename dingen, verre van uit te sterven, een bloeiend bestaan leiden en eerder toe- dan af nemen/
Antisemitisme - magisch woord dat dit jaar negentig jaar oud is. Voor het eerst als het werd gebruikt door Wilhelm Marr, die in 1879 zijn Antisemitische Hefte uitgaf. Magisch woord voor een verschijnsel, dat zich zelfs daar liet gelden, waar jodenvervolgingen sedert de Middeleeuwen (de Zwarte Dood) niet meer waren voorgekomen. Want ook hier (aldus Bernstein in Over Joodsche problematiek, 1935):
. . waar werkelijke Jodenvervolging ontbreekt, vinden wij eene tegen de Joden gerichte vijandschap in alle slechts denkbare graden en scha-keeringen van den felsten haat tot een materieel geheel onschadelijken afkeer, die in deze zwakke graden door den niet-Jood niet eens altijd beseft en door menig met zekere ongevoeligheid begiftigden Jood niet eens altijd opgemerkt wordt. Waar Joden formeel alle burgerlijke rechten bezitten, worden hun deze in de praktijk toch nog vaak onthouden; waar de officieele praktijk weinig of niets te wenschen overlaat, ondervindt de Jood op maatschappelijk gebied openlijke achteruitzetting en staat aan een vaak allerhevigste ‘Hetze’ bloot, die van grofste belastering en openlijke ophitsing tot de meest geraffineerde
93