VERBODEN ZIONISME
Doch al dit schoone en heilige verblinde onze oogen niet voor de werkelijkheid. Religieus leven in galoeth bestaat slechts krachtens zijn potentie, religieus leven te worden in Erets-Jisrael.’
Aldus op 19 november 1937 in De Joodse Wachter de al vóór wereldoorlog II naar het toenmalige Palestina opgetrokken arts Meijer J. Premsela. Dezelfde die - toch nog lid geworden van de Amsterdamse Kerkeraad - deze stap terug motiveerde in De Joodse Wachter van 21 januari 1938:
‘tsionisten en ‘kerkgenootschap’
Als kortgeleden benoemd functionaris in de Amsterdamsche Ke-hillah stel ik er prijs op, mijn opvattingen over bovengenoemde kwestie, die in het vorige nummer van de ƒ. W. ter sprake is gebracht, tot uiting te brengen.
De Joden in Nederland zijn, of zij het willen of niet, een onderdeel van het Joodsche Volk, dat, bij alle volkeren der aarde als commensaal levend, nergens een vaderland heeft. Het ‘Kerkgenootschap’ is niet anders dan de locale organisatie van de toevallig in Nederland terecht gekomen Joden. De kergenootschappelijke vorm is slechts een uiterlijkheid, door de omstandigheden tijdens de Emancipatie veroorzaakt. Nadat het Tsionisme de mislukking der Emancipatie als oplossing van het Joodsche vraagstuk heeft aangetoond, zal men ook in het ‘Kerkgenootschap’ zij het met behoud van zijn uiterlijke vorm, niets anders kunnen zien, dan wat men vóór 1795 placht te noemen: ‘De Joodsche Natie’.
Voor wien het Tsionisme is: de strijd voor het weer herstellen van het Joodsche Volk en zijn religieuze cultuur, voor hem bestaat buiten het Tsionisme niets, dat Joodsch is. Maar dan is het ook noodzakelijk, dat het ‘Kerkgenootschap’ al zijn vraagstukken van uit een Tsionistisch standpunt behandelt. Natuurlijk komt er bij de benoeming van een Osek ( = begrafenisambtenaar) of de restauratie van een Mikwah ( = ritueel bad) geen specifiek Tsionistische ideologie te pas, evenmin als dit het geval is bij de aankoop van een schrijfmachine op een Tsionistisch bureau, maar wèl is principieel Tsionisme noodig bij alles, wat samenhangt met onderwijs, verhouding tot het Nederlandsche Volk, verhouding tot andere Joden en niet het minst ook met de orde der Synagogediensten.
71