ORANJEZOET
en zij zou zich daar straks (mede daarom; maar ook op geheel andere positief-joodse gronden) tegen de ideeën der Frans georiënteerde nieuwlichters en tegen hun emancipatieverlangens verzetten. Het was een kopgroep van hoofdzakelijk hoogduitse intellectuelen (de Portugezen vormden ook hier een groep apart), die de Fransen verwelkoom-de. De rechtstreekse voorvaderen van die latere liberale parnassiem, die de eindelijk geëmancipeerde rode joden van Amsterdam aan het eind van de vorige eeuw vooral hun anti-monarchistische ideeën zouden verwijten. Over dialectiek gesproken!
Maar goed: de joden waren vóór Oranje en begonnen al in 1814 weer in het Hebreeuws en het Nederlands op hun koningen te dichten. Zoals Samuel Jacob Cohen in zijn Massa Batawi, zijn Hulde aan Holland, dat in 1814 te Amsterdam verscheen en waarin de Franse monarchen ervan langs krijgen, die tussen 1795 en 1813 toch ook hun serviele programma’s hadden ontvangen. Lodewijk Napoleon even goed als Napoleon, zelfs ten behoeve van extra-diensten ter Portugese synagoge, waar alles klopte, met uitzondering dan van de komst des groten keizers, die liet afweten of zelfs dat nog niet. Monarchen bleven monarchen en joden joden.
Maar nu was Nederland weer bevrijd en kregen de Fransen (nebbisj) die eigenlijk - wij denken hier aan Lodewijk Napoleon - voor de emancipatie hadden gezorgd, de kous op de kop, vooral natuurlijk de bruut Napoleon. Nee, dan de vrijheidsheld Willem van Oranje die met Michiel de Ruyter, Hugo de Groot en Hooft (P. C. of C. P. of beiden misschien wel) in een poëtische hutspot wordt gesmeten, een soort lyrische ‘sjappiehendelemendele’, een jiddisje term, ontstaan uit Chopin, Händel en Mendelssohn. Daar gaat hij dan:
Gij wildet, roekloos held! de onsterflijkheid bejagen! en moordend werd de hand aan volk bij volk geslagen,
Tot stof vergruisd, wat ooit de aloudheid had gesticht,
Gij dorst met ijzren voet der eeuwen werk vertrappen,
En handel, eer en deugd en kust en wetenschappen,
’t Werd al in blinden waan door u te grond gerigt.
Ook dezer landen roem, de luister hunner steden Werd door uw’ euvelmoed gehoond en fel bestreden,
51