HOGE HOEDEN / LAGE STANDAARDEN
De conclusies waartoe dit in 1936 verschenen boek moest leiden, mogen het begin vormen ook van onze beschouwingen. Die zich immers allereerst dienen bezig te houden met de vraag om welke joden het gaat en om hoeveel. Welnu:
Aantal Nederlandsch- en Portugeesch-Israëlieten in Nederland sinds 1830, verdeeld naar geslacht
Nederl. Portug. Totaal Op 10.000 in-
Israëlieten Israëlieten Israëlieten woners waren
Jaren--
Ned. Port. Tot.
mann.
vrouw.
mann.
vrouw.
mann.
vrouw.
Isr.
Isr.
Isr.
1830
46.397
178
1840
52.245
183
1849
27.323
28.089
1.523
1.691
28.846
29.780
181
11
192
1859
29.996
30.754
1.416
1.624
31.412
32.378
184
9
193
1869
31.521
32.957
1.659
1.866
32.180
34.823
180
10
190
1879
38.182
39.893
1.703
1.915
39.885
41.808
195
9
204
1889
45.049
47.205
2.416
2.654
47.465
49.859
204
11
215
1899
47.478
50.865
2.628
3.017
50.106
53.882
193
11
204
1909
47.746
52.039
3.079
3.545
50.825
55.584
170
11
181
1920
52.591
56.702
2.815
3.115
55.406
59.817
159
9
168
1930
51.247
55.476
2.438
2.756
53.685
58.232
134
7
141
De hier aangehaalde cijfers laten zien hoe het absolute aantal joden tot 1920 gestadig toenam. Van 1920 tot 1930 echter blijkt een achteruitgang ingetreden, die niet mag worden verklaard uit de omstandigheid als zou onder de joden het geboorte-overschot hebben plaats gemaakt voor een sterfte-overschot. Wel was er toen reeds sprake van een daling in het geboortecijfer, doch ook dit kan (volgens Boekman) van de hier geconstateerde daling niet de voornaamste reden zijn. Een emigratie van joden valt zonder meer buiten beschouwing. Wat dan?
Wij hebben sedert 1920 rekening te houden met een factor van onbekende grootte: die der onkerkelijkheid, een probleem, waaraan J. P. Kruyt in 1933 zijn bekende dissertatie wijdde. De volkstellingen rekenen alleen hen tot joden, die zich opgeven als lid van een der beide
10