BATAVIEREN EN BOTERKOEK
gul eretitels rondstrooide, heette men hem in Amsterdam - ‘Raw Govert Flink'. Leuk grapje. De kennis mocht nog zo dun zijn geworden, eretitels bleven als onrijpe appels vallen van ‘de boom des levens'. De standaarden mochten nog zo zijn gedaald, hoge hoeden bleven glimmen in de mist.
Bestaat hij nog, de taaie kowedsjaute (mooi woord: kowed = eer; sjaute = dwaas), die op de dag van de kerkelijke meerderjarigheid van zijn zoon (bar mitswa) de titel verwacht? En als hij dan niet komt, verlangend en geduldig blijft uitzien naar de zilveren bruiloft? Wie weet. Zij, die geloven, haasten niet. Maar bij hun sterven is het onherroepelijk afgelopen. Wel kent de moré titel honoris causa een postume toekenning (de zogeheten gras-moureine), maar van een gras-chower is mij nooit iets bekend geworden.
En van deze kerkelijke eretitel nu naar het gebied der echte joodse wetenschap. Wat is daarvan te vertellen met betrekking tot de magere jaren? Niets. Van de zo tragisch omgekomen Nederlandse rabbaniem was de Haagse Raw Maarsen (o.m. verzorger van Rasjieteksten) nog de meest op de voorgrond tredende. Op de gebieden van Talmud en Decisoren bleef Nederland (na Wagenaar zeker) excelleren door het ontbreken van iedere publikatie van enig formaat.
[B] AWODA
En nu de eredienst! In huis en in de synagoge. Er is over het joodse huisgezin in Nederland al zoveel romantiek geopenbaard, dat het alle zin heeft ook hier ontnuchterende realiteiten naar voren te brengen. Een sociaal-economische opmerking vooraf.
Het joodse jaar zoals dat ontelbare malen is beschreven, handhaafde zich moeilijk in een meedogenloze wereld. Het uiterst belangrijke in-stituut-Sjabbat (alle talloze congressen en acties ten spijt) was hard op weg van het toneel te verdwijnen. ‘Meer dan Israël de Sabbath, heeft de Sabbath Israël bewaard', luidt een oud gezegde. Voor onze gewesten is het maar al te waar.
Op 12 september 1930 - een jaar na de crisis - lezen we in de Joodse Wachter:
115