VAN BARLAEUS TOT BAUDARTIUS
ven en Je bibliotheek een schat van handschriften bezat, is het niet te verwonderen Jat zich derwaarts uit verschillende landen niet alleen jonge lieden maar ook geleerden begaven, om zich daar in het oosterschgrondig te oefenen en tevens te onderwijzen en alzoo in hunne behoeften te voorzien. Tot de laatsten behoorden verscheidene Joden, die zich ook op de geneeskunst toelegden, zoo als Moyses Salomo d’Assevedo uit Brazilië, Aaron Mendez d’Almanza van Salamanca, en tot de eersten Johannes Jacohus Buxtorff (i6óó), Letitholf Hiob Ludolf, Isaiiais del Mente van Madrid, Alexander Amadeus van Pistoja in Toscane, Sjakin Kandi, eenA rmeniër, die zich ook aan de studie van het Arabisch wijdde.
Tot de geleerde Joden en buitenlanders, die zich in den loop der zeventiende en achttiende eeuw zoo met het uitgeven van schriften en het onderzoeken der handschriften als met het onderwijs bezig hielden, mogen wij Isaac Cabai van Constantinopel(1625), Salo-mon Levi Hebraeus, Zaadus Abraham JuJaeus van Marocco ‘in Hebraicis versatissi-tnus’, Rabbi Mozes int Polen (1647), Isaacus Rohamora uit Spanje (169S), Mozes Me-chaelius uit Jeruzalem (165S), Isaacus AhbenJana van Hamburg, Benjamin Israël de Cea uit AnJaltisië (1659), Israël Ben Abraham uit Anhalt. Johannes Candio uit Jeruzalem rangschikken; ook hielden zich de beide tolken der Turksche en Perzische talen, Haiwardin en Riza Spahalensis, in 1699 te Leiden een geruimen tijd op. Van verre de meeste kenners van het Hebreeuwsch in de zeventiende eeuw blijkt, dat zij tot op zekere hoogte van Je Joden les genomen hebben. Zoo leerde fosephus justus Scaliger den Talmud van een Jood lezen, genoot Jacob Alting het onderwijs van den Rabbijn (Simprecht Ben Abraham, bewerkte Johannes Lensden zijn woordenboek met behulp der Amsterdamsche Joden, legde Dionysius Vossius zich onder Manessah Ben Israël op de gewijde taal toe. Ook Coccejus, Braun en Rhenferd ontvingen onderwijs van Joden, en Valentijn verhaalt dat hij van den geleerden Jood Mozes Nathan te Leiden het Hebreeuwsch leerde. Deze invloed der Joden op de Hebreeuwsche taalstudie duurde voort tot op Albert Schultens, die aan de Rabbijnsche en TalmuJische studiën den doodsteek gaf.
Hoe eigenaardig treffen ons de Hebreeuwse brieven van Joodse reb-bes aan Christelijke hoogleraren. Er zijn epistels bewaard van een zekere Jitschak Cohen Wehl, gericht to professor Braun te Groningen, uit het laatst van de zeventiende eeuw. Het adres in het Nederlands is stuntelig geformuleerd: ‘An Mijnheer Mijnheer seer hoog geerten en de seer wel geleerden doomini ende Prooffessoor Broyn tot Grooni-hen.' Maar het beeldrijke Hebreeuws is van uitstekende kwaliteit en wij kunnen ons er alleen maar over verbazen, dat Nederlandse hoogleraren toen blijkbaar zulk Hebreeuws hebben kunnen lezen.
En schrijven’ Wij denken aan de Utrechtse savante Anna Maria van Schurman, de wereldberoemde Calviniste, die over een ongewone talenkennis beschikte; ze sprak er negen ! Toen Descartes haar op zekere dag omstreeks 1640 bezocht, vond hij haar bezig met het lezen in een Hebreeuwse Bijbel. 'Een vrouw van zoveel geest, die haar tijd aan
73