ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
Zoet behoorde. Ze stonden los van ieder dogmatisch stelsel en ontvingen de koene denker met geestdrift. Geloof en afkomst golden niet voor hen; de controverse tussen leer en leven bij zovele godsdiensti-gen, prikkelde mensen als Jan Zoet tot Heiniaanse spot ‘avant la lettre’:
Wat my belangt, ik wil my aan geen kap verhangen.
Nog Luiter, nog Kalvijn, nog Menno, hoe geleerd,
Hoe hailig met de mond, hoe zeedig in ’er gangen,
Navolgen in de daad. Want ’t is hier al verkeert.
Deze hartelijke Amsterdamse sfeer moest hij na 1656 ontberen. Toen hij na zijn ban moest vluchten, begaf hij zich naar Ouderkerk aan de Amstel, waar hij zich o.m. toelegde oji het slijpen van lenzen. Colerus formuleert het naar de oude Rabbijnse traditie:
Want dus spreekt Rabban Gamliel in ’t Thalmudisch Tractaat Pirke Avoth, Cap.2 Liefelyk is de Leere des Wets, wanneer se met eenige Konst vergeselschapt gaat, want de arbeyd van die beyde doet de zonde vergeten, en alle Studie, daar geen Ambagt bygevoegt is, werd eindelyk verstrooit, en sleept ongeregtigheid na zig.
Hij komt naar Rijnsburg, waar hij volgens de traditie woonde in het Westeinde van het dorp, bezuiden de Vliet in een achterstraatje, tegenwoordig het ‘Spinoza-laantje’. In een huisje, dat nog een vierkante steen draagt, waarop het bekende slotcouplet van Kamphuyzens Mayschen Morgenstond geschilderd is:
ACH WAREN ALLE MENSCHEN WYS EN WILDEN DAARBY WEL
DAN WAS DE AARDE EEN rARADYS NU IS ZE MAAR EEN HEL ANNO 1667
Via Voorburg belandt hij tenslotte in Den Haag. Overal waar hij verblijft, weten de groten der wereld hem te vinden. ‘Werd met veele Grooten bekend’, noemt Colerus het tiende hoofdstukje van zijn Korte, dog waaragtige levens-Beschrijving, van Benedictus de Spinosa; uit autentique stukken en mondeling getuigenis van nog levende personen opgestelt, w'aarin—n.b. door een orthodox Luthers dominee en dus tegenstander van Baruch —het beeld van de Joodse wijsgeer zo sober is opgetekend, dat men
66