ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
Cham met zijn vader in Vondels Noach. Opmerkelijk, dat in beide gevallen van een twist sprake is.
Maar ondanks dit alles boeit de vraag of er—zoals bij Rembrandt bleek—ook in de onmiddellijke omgeving van Vondel Joden zijn waar te nemen. In zijn bekende brief aan Hooft, waarmee hij deze dichter zijn prozavertaling van Vergilius vereert, schrijft Vondel:
Mij gedenckt, dat ick eens eenen Jode, een' Musikant, mijn koninghhjcke Harp aen-boodt, die hij weigerde t’ontfangen, dewijl het zijn Sabbath was.
Vondel doelt op Davids Harpsangen. Wie de Jood was, die hij zijn harp aanbood en waarom, zal wel altijd onopgelost blijven. Maar contact was er en aan beide zijden was er ook sprake van een koninklijke houding. Want het zullen zuivere, principiële gronden zijn geweest waarom dit bijzondere geschenk althans op deze heilige dag niet werd geaccepteerd.
Heeft ook Vondel Hebreeuws gekend 1 In handschrift van een exemplaar van de Gebroeders, dat aanwezig is ter Koninklijke Bibliotheek, komen enige Hebreeuwse letters voor. Misschien zijn ze nagetrokken van een voorbeeld. Er wordt getwijfeld of de inscriptie een autograaf is. Maar zelfs als dit zou vaststaan, valt hieruit niets te bewijzen. Als Grotius zegt, dat hem in dit laatste treurspel vooral heeft getroffen ‘de Hebreeuwsche manier tot op een stip nagevolgt’, kan hieruit niets anders worden afgeleid, dan dat De Groot vol bewondering is voor de wijze, waarop Vondel zich geheel heeft ingeleefd in de structuur van het oorspronkelijke Bijbelse gegeven.
Heeft V ondel Athias gekend 11n het archief van de Portugees-Joodse gemeente te Amsterdam bevindt zich een manuscript uit 1769 van de hand van David Franco Mendes, waarin de geschiedenis der beroemde gemeente kroniekmatig is vastgelegd. De gegevens van Franco Mendes zijn vaak zeer belangrijk, omdat deze Hebreeuwse dichter uit de tweede helft van de achttiende eeuw nog zeer veel mondelinge traditie bewaarde, die voor het historisch onderzoek van belang kunnen blijken. De kroniekschrijver nu schrijft:
Hij[Joseph Athias] was ook een beroemd dichter, met alleen in de Portugeesche taal, doch ook in de Hollandsche taal, waaraan te danken was de vriendschappelijke omgang met den beroemden en geëerden dichter Vondel, die zooveel vertrouwen stelde in zjn oordeel, dat deze niets van hetgeen hj gemaakt had, in het publiek uitgaf, zonder het aan zijn oordeel te hebben onderworpen. Hj [Vondel] gaf hem eens een theaterstuk, bevattende een cntiek over den Raad van State. Hj [ Athias] zond dit stuk hem terug in een gesloten enveloppe, waarop benedenaan geschreven stond een beroemd gedichtje:
60