VAN BARLAEUS TOT BAUDASTIUS
in Vondels gedachtenwereld en gevoelsleven met het Oude Testament het Jodendom altijd levensgroot aanwezig is. Was niet zijn eerste Bijbelse stuk het Pascha en behandelde dit niet de bevrijding der Joden uit het Egyptische slavenhuis' Trok ook Vondel niet de parallel met de eigen strijd in de Nederlandse Tachtigjarige oorlog':
0 u'onderbaerlijck schiet sich Moyses met Orangim! Den een strijdt voer de Wet, den and’ren slaetde trom, En vrijt met synen arm het Evangelium...
In 1635 volgt een vertaling naar een Latijns stuk van Grotius: Josef of Sofompaneas. Het verhaal van de Bijbelse Joseph trok Vondel aan. In de levensloop van deze zoon van Vader Jacob sprak voor hem ‘Gods wonderbaere voorzienigheid, die de boosheid der blinde menschen buiten hun wit weet te brengen en te beleiden tot behoudenisse van geheelekoningkrijcken, landen en volcken’.
Als in 1640 joseph in Dothan volgt, blijkt dit drama zich voortreffelijk te lenen voor de uitbeelding van de broederstrijd tussen de Christenen in Duitsland na de slag hij Lützen (1632). In de Opdracht zegt de dichter:
Josephs historie is in allen tijden, zoo in ’t kleen als in 't groot, herspeelt onder allerhande geslachten en volcken: gelyck nogli hedensdaeghs onder Je Christenen, die, gebroeders en leden eens lichaems zijnde, en zich luttel aan Josephs verdriet koerende, den onnoozelen dagelix vangen, verhopen en leveren aan hunne allerbitterste en gezworen erfvijanden; wanneer ze, d’een den anderen verradende en vernielende, liever de poorten van Christenrijck voor den Ismaêtlern open zetten, dan malkanderen toegeven en onder-gaen...
Realiteit van het Bijbelse verleden!
Met Joseph in Egypte, dat in hetzelfde jaar 1640 verschijnt, is dan het gehele verhaal tot voltooiing gekomen. Zoals in al zijn Bijbelse stukken, spreekt zich ook hier de welhaast persoonlij ke liefde van de dichter uit voor de klassieke Joodse figuren. Het is ondenkbaar, dat Vondel niet de indrukken van werkelijke Joden, die ook hij in zijn omgeving zag, in zijn verbeelding heeft laten meespreken en meespelen. Dit werd reeds door Busken Huet aangevoeld, toen hij in zijn land van Rembrand schreef:
Levendig moest te Amsterdam, bij hen die als Rembrand en Vondel de gaaf van opmerken bezaten, de indruk der nieuw aangekomen Joodse wereld zijn. Bij het behandelen van sommige onderwerpen openen zich daardoor gezichtspunten, aan welke tevoren door niemand gedacht tras. Gemakkelijk herkent men in Vondels Bijbelse treurspelen de plaatsen waar hij zijn personen uit het Oude Testament, somtijds tot schande der tragische werking, een taal in de mond legt, welke de Amsterdamse Jodenbuurt als afgeluisterd werd.
En hij voegt er een noot aan toe, die verwijst naar de woordentwist van de zonen van Aartsvader Jacob in Joseph in Dotan en naar die van
59