VAN BARLAEUSTOT BAUDARTIUS
Rvn’, maar hij kan er geen gebruik van maken door het gestommel van metselaars en timmerlieden en hij protesteert weer via de notaris. Blijkbaar wil Pinto de schilder dwars zitten. Hier is dus sprake van contact en wel van de meest sprekende soort. Want Rembrandt leefde in de Jodenhoek en waarom zou hij niet ook hotsen met een lastige Se-fardie, een Parnas-figuur van het klassieke regentengenre.
Uit datzelfde jaar stamt de oorkonde van L Diego d’Andrada, Portugees koopman, die ‘aan U Rembrandt besteet heeft te schilderen seeckere jonge dochter ende [segt] dat hij U op de hand daarvoren gegeven heeft 75 gld en de rest betaelen sal soo wanneer deselve schilderij volcomentlijck zal sijn opgemaeckt’.
Genoemde Andrada evenwel ‘bericht dat de voorsz. schilderij ofte conterfeitsel op verre na niet gelijckt het wesen ofte tronie van de voorsz. jonge dochter...' Weer een contact, dat spreekt. Want confronteren zulke gebeurlijkheden ons niet met de doodgewone praktijk van alledag?
Rembrandt hield zoveel van zijn Joden, dat hij in het normale le-vensvlak met ze kon omgaan. Dat was maar goed ook, want als hij uit zijn woning kwam, zag hij alleen maar Joden. Buren Salvador Ro-drigues, Manuel Lopez de Leon en overburen David Abendana en nog verder, vlak achter de Snoge aan de Houtgracht, Antonio daCosta alias Isaac Semach. Aan de overkant, dicht bij de sluis, woonde Isaac Montalto, misschien een zoon van dr. Eliau, de lijfarts van Maria de Medici. Op de nrs. 7-9 bevond zich het huis van Isaac de Pinto. Even verder Abraham Pereira, die wij later nog zullen ontmoeten; daarnaast in het huis "t Romijnse Keizershooft’ de beroemde familie Oso-rio. Als we de steeg voorbijgaan, passeren we o.m. de huizen van Cha-gam David Pardo, Joseph da Costa, die eens het losgeld zou betalen voor zijn wereldberoemde broeder Uriël en tenslotte de woning van dr. Isaac Rocamore, die als monnik luisterde naar de naam van Fray Vicente de Rocamore, maar later naar Amsterdam vluchtte en daar werkzaam was als Joods geneesheer. En dan spreken we nog alleen maar van de veelal voorname Sefardiem, die Rembrandts buren waren. Hoevele ‘rabbaniem’ uit het Oosten zochten de Breestraat op, kooplieden, ‘schnorrers’, eigenaardige wezens, die in Rusland, Polen en Duitsland hadden gehoord van de vrij heid, door Joden genoten in het nieuwe Beloofde Land.
Zo stapelen vage bewijzen zich op en zij worden zeer werkelijk in Rembrandts beroemde portretten. Noemen wij nu Ephraim Bueno, de zoon van de geneesheer Joseph, welke laatste in 1625 geroepen werd
53