ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
Dionvsius vertaalde het eerste deel van de ConciliaJor, Menasseh's voornaamste werk. in het Latijn.
De beroemdste zoon van de oude Vossius was echter Isaac, de ‘geleerde, kunstminnende koopman in boeken en handschriften' uit de zeventiende eeuw, de intimus van Christina van Zweden. Wij naderen het geestelijke Europa uit deze boeiende jaren. Als bibliothecaris van de vorstin onderhield Isaac ook met Menasseh contacten over leve-ring van Hebreeuwse boeken voor de Koninklijke Bibliotheek te Stockholm. Of de zakelijke belangen van de naïeve Sefardie door deze ‘schavuit der Nederlandse filologen’, altijd goed behartigd werden, dient te worden betwijfeld. Maar de betrekkingen tussen beide figuren blijven opmerkelijk en voor hun tijd van een opvallende vertrouwelijkheid.
Dit gold ook voor Grotius, de beroemdste van hen allen. David Franco Mendes vermeldt dat Menasseh in relatie stond met Hugo de Groot, advocaat en fiscaal in Den Haag, die hem dikwijls raadpleegde over vraagstukken uit de Bijbel. De bewijzen voor hun contact vormen de brieven, waarin Hugo over Menasseh spreekt, en daaronder één, die tot de rabbijn persoonlijk is gericht. Zij dateren alle uit de jaren, dat Grotius zijn commentaar op De Veritate religiomschristianae voorbereidde.
Blijkbaar is de oude Vossius degene geweest, die hen samen heeft gebracht. Hij was het ook, die in 1637 voor Grotius de Spaanse werken verzorgde, die Menasseh tot op dat moment had geschreven. De rabbijn wordt gewaardeerd door de humanist, die getroffen zijn spijt betuigt, als de rabbijn erover nadenkt Holland te gaan verlaten om naar Brazilië te emigreren. Hier volgt de enige ons bekende directe brief:
Uw antwoord op mijn vraag betreffende enige plaatsen in de Heilige Wet en Geschiedenis was mij zeer welkom, en niet is er, ineen ik, iemand, die mij een beter antwoord kan geven. Ik heb weliswaar vele verklaarders gelezen, maar die ‘vele’ betekenen weinige vergeleken met het [yjnite] aantal van hen, die, zoals ik zie, U bekend zijn, en die U gelezen hebt en U volledig eigen gemaakt. Daarom breng ik U niet slechts grote dank, maar ook door deze weldaad aangemoedigd zal ik mij voortaan met groter vrijmoedigheid tot U wenden, indien er [weer ] dergelijke vragen zich voordoen, in ruil voor zo’n grote vriendelijkheid tot wederdienst bereid indien ik in enig opzicht daartoe in staat ben. Uw boeken, die tot nu toe verschenen zijn worden hier op mijn aanbeveling door velen gelezen, niet zonder voldoening en voordeel. En daarom vraag ik Udes te dringender dat U al Uw vrije tijd besteedt aan de verklaringen van duistere plaatsen in de Wet, waardoor ge alle geleerden ten zeerste aan U zult verplichten.
Ons intrigeert temidden van dit alles deze vraag: wat was de beteke-
48