ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
Maar zover was het nog niet. In een klooster kreeg deze Marraan zijn opvoeding en hij studeerde aan dezelfde universiteit, waar later ook Uriël da Costa zijn opleiding zou verkrijgen, te Coïmbra. Hij zal er niet de enige Jodenjongen geweest zijn, die daar wijsheid kwam halen. Er waren in deze tijd meer Joden, echte, onechte, en heimelijke in Portugal dan waar ook ter wereld.
Toen vader Lodewijk in 1555 was gestorven, bleek onze Antonio, die toen eenentwintig jaar oud was, diens universele erfgenaam. Maar het was niet eenvoudig voor deze bastaard om zijn rechten te doen gelden op zoveel bezit en waardigheid. Wat hielp het Antonio te betogen, dat zijn vader Lodewijk twee koningsdochters had versmaad voor de schone Yolanda? Maria van Engeland en Barba van Polen mochten versmaad zijn, maarzij hieven desondanks vorstelijke dochters. Wie waste Yolanda schoon en haar zoon van het Jodenbloed—het mocht dan nog zo blauw zijn—dat door hun aderen vloeide en niet van vreemde smetten vrij was?
Het gelukte hem inderdaad niet. Het wroeten in zijn afstamming (het is in de Joodse geschiedenis vaker voorgekomen) haalde hem de haat van machtige instanties op de hals en toen zijn mede-Marraan Alva Portugal binnenrukte, bleek de aanhang van ‘koning Antonio’ zó gering, dat hij het land van zijn herkomst moest ontvluchten. Maar het sprookje is niet zó spannend, dat wij moeten vertellen hoe Antonio berooid, als bedelprins, andere landen moest opzoeken. Want handige jongen die hij was, slaagde hij erin de kostbare Portugese kroonjuwelen te verschalken. Niet zonder de hulp van een schone jonkvrouw verwierf hij de vrijheid. Beatrice Gonfalves uit Setuval, een der talloze schonen uit Antonio’s brede harem, bood hem daarbij de helpende hand. Op een lente-avond van het jaar 1581, verscheen hij vergezeld van tien getrouwen in een Portugese haven. Daar lag het eenvoudige schip van Cornelis van Egmond, afkomstig uit het nuchtere Enkhuizen, en deze nam het complete ‘Minjan der Marranen’ (‘minjan’ is het quorum van tien mannelijke Joden boven de dertien jaar, vereist voor officiële godsdienstoefening) met zich mee naar veiliger oorden. Beatrice had het hart van de ruige zeebonk vermurwd.
Het eerste contact tussen Don Antonio en Cornelis van Egmond bezegelde als het ware een blijvende band tussen de idealen van de Mar-ranenkoning en de stugge strijd der stoere Nederlanders. Wie van ons had niet aanwezig willen zijn bij de gesprekken tussen de rondborstige Van Egmond en de zwierige edelman?
Op de tiende mei bevonden zij zich in volle zee. Beatrice werd voor
34