KINDEREN AAN DE SLOOT
bijzondere van het algemene. En wat ik genoten heb en geleden en gedaan, dat is een bijzondere, persoonlijke vorm van wat een Joodsche jongen van mijn aard en aanleg, in mijn land en in mijnen tijd kon genieten, lijden en doen. In den kleinen waterdroppel spiegelt zich heel de wijdheid van Gods heiligen hemel. Zóó spiegelt zich in mijne gedichten de wijdte van mijnen tijd. Denkt niet, wanneer ik schrijf over mij zelven, dat ik alleen over mij zelven schrijf. Neen: dan schrijf ik over anderen, en over anderen het meest.
Als Jacob Israël dit formuleert, is hij reeds op weg naar Palestina, de uiterste consequentie van zijn langzaam gegroeid nationaal-Joodse bewustzijn. Maar wat hij zocht in het land der Vaderen zou hij niet vinden. Het was De Haans tragiek, dat zijn subtiele hoogst-persoon-lijke Joodse levensbeschouwing ‘vertaald’ werd in reële categorieën van het politieke zionisme. Hij was nimmer Zionist geweest in die beperkte zin, die daaraan door een staatkundige organisatie mocht worden gesteld. Dat zijn schone gedichten over het Joodse jaar de weg vonden naar het hart van Joden, die Palestina wilden herbouwen als centrum van de Jodenheid, leidde in feite tot Jacob Israël de Haans ondergang. Ja, zeker, ook en vooral hij smeekte om de herbouw van ‘Jeroesjalajiem’. Maar hij bleef een ouderwetse ‘chowew Tsion’ (minnaar van Tsion), die heimwee had naar een vroege jeugd en die geloofde, dat het Jeruzalem anno 1919 een stralende omlijsting zou kunnen vormen voor al zijn uiterst persoonlijke herinneringen. De werkelijkheid was wel anders.
Reeds spoedig na zijn immigratie botste de eerzuchtige dichter met de Zionistische autoriteiten in het toenmalige Jeruzalem. Meer en meer vond hij aansluiting bij de ultra-orthodoxe groeperingen rondom de merkwaardige figuur van Chaim Sonnenfeld en... bij de Arabieren. Hij had zich het Arabisch vrij snel eigen gemaakt en beschikte op de duur over vele vertrouwelijke relaties met deze natuurlijke vijanden der Joden. Men heeft vroeger en later gaarne de nadruk gelegd op De Haans homosexuele betrekkingen in het Arabische kamp en zelfs is meer dan eens de moord daarmee in verband gebracht. Ten onrechte!
Zonder finesses is het voor ieder gemakkelijk te constateren, dat de politieke acties van de Nederlandse dichter felle kritiek verwekten onder de Zionistische bevolking van een hachelijk Palestina, dat toen als het ware besprongen werd, niet alleen door enorme sociale en economische moeilijkheden, doch niet minder door politieke vraagstukken van leven en dood. De vijandelijke gezindheid der Arabieren ontlaadde zich al gauw in pogromachtige aanvallen op Joden. Een pathologische figuur als De Haan kon in zulke troebele situaties een dubieuze
m