ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
cob Israël over diens vader, ‘being a famous singer in the synagogue...’ Anderen gewagen van een ‘rabbijn’, ja van een orthodoxe rabbijn van grote geleerdheid. Een dochter wil ons doen geloven, dat haar vader de gemeente Zaandam van een kleine, bijna verlopen ‘kille’ tot grote bloei had gebracht. Wij zijn hier verplicht gebruik te maken van het jiddische ‘nebbisch’ en gaan over tot de orde van het historische onderzoek.
Izakde Haan werd 25 september 1839 te Edam geboren. Genealogisch onderzoek wees uit, dat hij aanvankelijk als koopman èn winkelier zijn schamele kost had trachten te verdienen. Schamele kost, zoals blijken kan uit jarenlange, vrijwillige dienstneming in het leger; toch al typerend voor een Joodse jongen uit die tijd en demonstrerend, dat Izak toen in geen geval behoorde tot de strenge orthodoxie.
Na een eerste huwelijk met Johanna de Vries, hertrouwde de weduwnaar met Betje Rubens, die in de biografische beschouwingen o-ver de beide Zaanse koningskinderen nauwelijks tot haar recht komt. Zeer ten onrechte, overigens! Want voornamelijk zij, de hyper-ner-veuze afstammeling van een belangrijk oud-Amsterdamse Joodse familie, (de ‘Boeletjes’, bijnaam van de familie Rubens) heeft op Carry en Jacob Israël indruk gemaakt. Niet het minst in mystiek en bijgelovig opzicht. Betje de Haan-Rubens zat vol ‘niechesj’ (bijgeloof); menig gedicht van Jacob Israël moet uit deze hoek worden benaderd. In De verlatene worden de achtergronden van de moederlijke familie getekend in de ‘misjpoche’ Lehren met welke naam wij raken aan het belangrijkste Joodse geslacht van het Amsterdam uit de vorige eeuw, waarmee de Rubensen verwant waren.
Bij vader Izak konden de leergierige kinderen aanvankelijk ook wel terecht, maar zijn signatuur wijst in een wel geheel andere richting. Toen hij in 1874 met Betje Rubens te Amsterdam trouwde, was De Haan wel allerminst ‘rabbijn’. Hij dreef een broodjes-met-vlees-win-kel, die later door Carry zou worden beschreven. Toen ook dit zoveelste bestaan niet voldoende opleverde voor het snel groeiende gezin, besloot Izak op advies van een zwager te proberen het diploma van godsdienstonderwijzer te verwerven, de zogenaamde ‘derde’ of ‘laagste’ rang. De eerbied voor deze akte was in het Nederlandse Jodendom tot 1940 niet groot. Op het seminarium onderscheidde men twee soorten domme studenten; voor de laagst gekwalificeerde was een akte ingesteld! ‘Brevet voor Amratses’ (onwetendheid) noemde men de ‘derde rang’. Hoe dit ook zij, Izak de Haan slaagde in 1878; een niet geringe prestatie intussen voor de mislukte winkelier. Hij mocht
228