ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
damse ghetto lag minder ver van het IJ dan men zich later op de Jo-denbreestraat bewust was. Een vastgeroeste typologie van het ‘goles’-Jodendom, geijkt door een eeuwenlange antisemitische traditie (waarvan ook de Joodse scheppende auteurs de invloed ondergingen), vertroebelde het werkelijke beeld van het Joodse karakter, de Joodse mens, het Joodse type. Mede daardoor maakte het nieuwe Israël op de niet-Joodse wereld een enorme indruk. Ook langs, aan en op de zee!
Zelfs voor nationaal voelende en denkende Joden was het Joodse contact met de zee aanvankelijk een openbaring. Toen het ‘eerste Joodse schip’ zee koos zong Jacob Israël de Haan, destijds reeds in Palestina:
Ons eerste schip, een wereldwijde vloot,
Zal wind en water weer voor ons veroveren,
Joodsche matrozen stout in storm en nood.
Mogen al makkers met hun moed hetooveren.
Hoe zingt het door mijn lied: Joodsche matrozen,
Zij vreezen niet, waar de stormvloed begint.
Op hun donk're wangen bloeien de rozen Van zon, van regen, van den ruimen wind.
Wij ploegen ’t land, wij ploegen ’t wijde water Onder sterren van allen weidschen stand.
Verder dan één vriend, verder dan één hater Haalden wij schatten uit elk heerlijk land.
Toen Israël zegende zijn twaalf zonen,
Zegende hij Zebulon niet het minst,
Wiens mannen langs het wijde zeestrand wonen,
Vinden een wereld open voor hun winst.
En Salomon zond zijne wijde vloten
Oostwaarts heen, oostwaarts, om schatten van goud.
Wij voeren, waar de stoutste der genooten Ver van ’t land het woelend water mistrouwt.
Toen wij weer in Egypte machtig waren,
Zonden foodsche reeders een Joodsche vloot,
Met Joodsche manschap, over wijde baren,
Naar ’t rijke Rome met vruchten en brood.
212