ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
niet eens zo ver. Het boek blijft Joden begeleiden en het zijn Joodse pioniers, die ook op dit speciale terrein Nederland de weg wijzen. In 1902 reeds begon de A.N.D.B. met zijn bibliotheek:
In de eerste jaren van de ‘romantische periode’ wordt aan ontwikkelingsarbeid, buiten het opvoedende werk van het ‘ Weekblad' en de uitgave van het boek der Webbs, weinig gedaan. Slechts de briljantslijpers-afdeling heeft een bibliotheek bezeten, die in 1902 de grondslag vormt voor de ‘Bondsboekerij’, die gratis aan leden boeken uitleent. Een speciale Commissie voor het Maatschappelijk Werk (1902), die zich met al het ontwikkelingswerk bezighoudt, beheert de bibliotheek, waaraan in 1905 een jeugdafdeling wordt toegevoegd.
De boekerij wordt samengesteld met de steun en de hulp van deskundigen van naam. R. N. Roland Holst verzorgt de omslag van de beredeneerde catalogus van 275 bladzijden. Filialen verrijzen in het Westelijk deel van Amsterdam en te Hilversum, waar enige honderden diamantbewerkers wonen. In 15 jaar tijds (1909-19) zijn ongeveer 600000 boeken uitgeleend, gemiddeld bijna 40000 per jaar. Tot einde 1924 heeft de A.N.D.B. f45000 voor de bibliotheek, die ongeveer uooo delen telt, uitgegeven. Henri Polak en de diamantbewerker D. Vieyra leggen in 1910 de grondslag voor een vakbibliotheek, bijna alles omvattend, wat op het diamantvak betrekking heeft. De Bond is weer pionier; de Amsterdamsche Openbare Leeszaal en Bibliotheek begint haar werkzaamheden pas in 1919.
In de nauwelijks begonnen eeuw zette Joodse invloed zich voort.
‘Boeide’Op een stralende woensdagochtend van het jaar 1932 werd op Oud Eik-en-Duinen, de Algemene Begraafplaats te ’s-Gravenhage, door een bekend Nederlands letterkundige in naam van de zojuist ter aarde bestelde het volgende gebed uitgesproken:
GEBED
Algeest, waarvan, hoe weten wij niet en zullen wij nooit ervaren, een straal in ons leeft, wij beseffen het: hoe dieper onze geest doordringt in de geheimenissen van uw Heelal, en hoe wonderbaarlijker dit in zijn samenstel, opbouw en verknoopingen zich aan ons openbaart—het in zijn Wezen en Doel doorgronden zal ons, menschenkinderen, niet gegeven worden.
Wij kennen de Macht van onzen Geest, als deel van den Uwe, maar ook de beperking
196