ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
Vaak heb ik mij afgevraagd, wat het toch tras, dat dit genie door de donkere stegen van Amsterdam leidde om daar vriendschap te sluiten met de armen van mijn volk, de slachtoffers van de Inquisitie, die een nieuw bestaan vonden onder de vrije hemel van de bevrijde Nederlanden. Het antwoord op deze vraag liptin Uw [Dr.J. A. Nederbragi’s] woorden besloten: Rembrandt zocht en vond in het halfduister van de Amsterdamse Jodenhoek die noblesse van gemoed en die vrijheid van geest, die de edelste grondslagen vormen van de Bijbel, het Boek, dat zijn Moeder op haar schoot hield.
De spontane uiting van president Weizmann behoeft misschien enige schoolmeesterige correctie, maar zij was zo goed bedoeld en in haar sfeertekening zo sympathiek. Wij zullen later gelegenheid hebben Rembrandt in zijn verhouding tot de Amsterdamse Joden scherper te belichten, maar dit éne staat wel vast: hem boeide de verschijning der zwervende Joden in de straten van een stad, die niet het minst daarom zo geliefd werd in de Joodse wereld.
Doch dit raakt in feite slechts de Jood als type en heeft nog niets of niet veel uitstaande met positieve beïnvloeding in het vlak van beschaving. Het zullen vele rabbijnen zijn (bekend èn onbekend), die door hun kennis van het Hebreeuws en de rabbijnse bronnen het stempel van hun weten drukken op de bestudering van het Oude Testament, dat toch alleen maar in zijn oertaal naar juiste maatstaven kon worden doorvorst en begrepen. Kende men in Nederland niet zelfs een secte van de Hebreeën, die de Hebreeuwse tekst van Tenach als de enige geïnspireerde en dus de enige in de dienst bruikbare beschouwden!
En meteen denken wij aan de Rabbijn onder de Nederlandse Humanisten, de Humanist onder de Rabbijnen zijner generatie: Menasseh ben Israël, Rembrandts vriend, die bij de familie Vossius thuis kwam als intimus en die bijna hoogleraar was geworden aan het Athenaeum te Amsterdam. Hij en zovele anderen leverden een bijdrage aan de Nederlandse cultuur, die verankerd lag in een complex van Joodse waarden, dat onze aandacht vraagt en verdient.
Door hun invloed leefde aan de universiteiten vaak de sfeer van het oude Israël. Als in 1647 te Groningen een jongeman promoveert tot doctor in de filosofie, waant men zich één moment in een der grote Joodse leerscholen van Babylonië, te Sura, Nehardea of Pumbaditha. Promotor Alting, leerling van een Joodse rebbe en daardoor befaamd kenner van het Hebreeuws, laat de promovendus naar zich toekomen en spreekt naar eeuwenoude Joodse overlevering een zuiver Hebreeuwse formulering uit:
Met verlof van het hoofd der Jeschiewa [Leerschool] en met verlof van de Regering en
16