ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
van huis en hof gejaagd omdat-ie bitter nóch pistolen savoureerde en gebroken He-breeuwsch stamelde, wat een taal is voor landloopers—omdat ze loopen, sedert eeuwen, door alle landen heen—dan week ik snel ter zijde, en ging een kerk in, en prevelde een ‘Onze Vader’, ofschoon ook daarvan de herkomst niet zuiver is.
En wat heeft dat alles gebaat ?
Dat ik in ‘Het Nieuws van den Dag voor Nederlandsch Indie een smous genoemd word.
Israëliet zegt de verdraagzame. Jood de vertrouwelijke. Smous de oprechte.
Ik ben een smous! God zij geprezen, dat de waarheid aan het licht kwam. Nu kan ik weer mezelf zijn! Vanavond eet ik gestoofde snoek en matses en vijgen en roomtaart—alles door elkaar—ik neem een kop vol suiker met een scheutje thee, en het pistool en de bitter-flesch zet ik in het veiligste hoekje van de vliering.
Het verlossende woord is gesproken. Ik ben een smous geboren, en die zal ik sterven.
Kameraden, veracht mij, maar verstoot mij met! Ik smeek om uw zachtmoedige genade.
192