RODE BLOESEMS
heel is verdwenen: het stuk nl. tussen Meijerplein en Nieuwe Keizersgracht. Hij woonde er ten huize van de Portugese dames Mendes da Costa. Bij voorkeur leerde reb Schmoel met jonge Joodse jongens ‘misjna’ (mondelinge leer). Hij deed dit voortreffelijk want hij was een helder didacticus en een goed pedagoog. In godsdienstig opzicht was de vader van A.B.K. een man van verlichte opvattingen. Buitenstaanders kan dit vreemd schijnen, maar deze geleerde Jood, die de overleveringen van zijn volk nauwgezet navolgde, die dagelijks enkele keren de synagoge bezocht, was in wezen niet vrij van ketterse opvattingen. Hij was, naar de maatstaven der Joodse geschiedenis, een typische ‘maskiel’ (‘Aufklarer’), die zijn opinies ook niet onder stoelen of banken placht te steken. De biografie van Asser Benjamin moet van dit punt uit worden bezien.
De vader stuurde de bekwame jongen niet naar het Seminarium doch zorgde zelf, naar eeuwenoude traditie, voor een degelijk-Joods onderricht, dat vooral was geörienteerd op ‘Tenach’ en de structuur van de Hebreeuwse taal, die A.B.K. zeker machtig was. Degelijke rabbijnse kennis verwierf hij slechts in geringe mate, ook al etaleerde hij later gaarne met het beetje, dat in zijn geheugen was blijven hangen. Slechts één aspect van het Joodse weten kon hij werkelijk het zijne noemen. Maar dan zijn wij aangeland aan de periferie der zuiver-Joodse wetenschappen.
A.B.K. was een kenner-bij-uitstek van de Joodse liturgie en haar geschiedenis. Typerend deze trek voor een ‘maskiel’ van zijn generatie; wij mogen zelfs toevoegen: van zijn familie! Daarover, over de historie der Joodse gebeden en gebruiken kon hij tot in het allerlaatst hartstochtelijk vertellen. Een hoogtepunt uit zijn leven vormde het bezoek dat de grote kenner op dit gebied, professor Ismar Elbogen, hem—naar ik meen in 1938—bracht, in gezelschap van de vriend zijner jeugdjaren, de bibliograaf-historicus Sigmund Seeligmann.
Aan de Amsterdamse universiteit studeerde hij rechten, zonder ooit tot het doctoraal te geraken. Hij bleek ongeschikt voor degelijke studie. Een poging van een Joodse jurist uit zijn omgeving om hem toch nog tot het eindpunt te brengen, resulteerde in het aantrekken van niemand minder dan de grote Meyers. Toen de ongewone repetitor na drie maanden werd gevraagd naar de stand van zaken, antwoordde hij: ‘Ik ben nog niet aan het woord geweest.’
In zijn studiejaren behoorde A.B.K. tot een groep jongeren, die zich hadden gegroepeerd om de ons reeds bekende Amsterdamse opperrabbijn Dünner. Het was deze groep, die de tweede fase inluidde van
r87