ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
als Joods-Amsterdamse ghettofiguur te benaderen dan dat wij zouden pogen hem te schikken in een ot ander Joods historisch schema, waartoe noch hij, noch een van zijn medefiguren reikt. Doch juist daarom is een man als Henri Polak, Joods gezien, al is dat dan ook in de beperkte Amsterdamse zin, voor de Joodse massa een veel aantrekkelijker symbool geweest dan de ver en verder van haar afstaande Joodse of niet-Joodse ideologen. Hij wees haar naar Joodse wijze en zelfs met Joodse tongval de weg, die van de ‘Götterdammerung’ van het uitgebluste liberalisme voerde naar een wereld, waarin ook deze moe getobde arbeiders het ‘Morgenrood’ konden zingen, de psalm van Otto de Nobel bij het ochtendgloren van een nieuwe dag.
Henri Polak blijft het klassieke voorbeeld. Hij voelt zich een zoon van het oude volk, dat hij ook in zijn nationale strijd wenst te steunen (curator van het ‘Keren Hajesod’, Opbouwfonds voor Palestina). Liefde voor zijn broeders is bij hem van nature verweven met de neiging tot apologetica, wat dan meteen de beperkte grens aangeeft van zijn Joodse gezichtseinder. Want hij blijft een Amsterdamse Jood.
Zelf kind van het ghetto, heeft hij in enige artikelen (in de eerste jaargang van De Vrijdagavond) zijn aanhankelijkheid beleden aan de— voor altijd geschonden—Jodenhoek. Merkwaardig is het slot: ‘Het is anders en in vele opzichten beter geworden. En toch, en toch...’ Wat vertelde hij trots over het Jiddisj, waarvan hij zich bediende in contact met de Antw erpse diamantairs en dat hij geleerd had in het ‘cheider’ (de Joodse lagere school) bij rebbe Beer Halberstadt, naast het oude Seminarium. Het was zo’n wonderlijk taaltje. Hij zelfheeft erover gepubliceerd. Deze taal assimileerde de niet-Joden in Joodse richting. Zoals tenslotte het hele vak ‘verjoodst’ w:erd. Aan de toppen van hun geestelijk leven hervond men zelfs het contact met de oude Joodse cultuur, waarvan hun beeldspraak de onmiskenbare invloed onderging. Bij een der vele stakingen werd Henri toegevoegd door A. S. de Levita: ‘Gij zijt onze Mozes, die het water slaat uit de rots.’
In dit laatste komt een mystiek Joodse neiging naar voren om op de leidende figuur een bovenmenselijke kracht te transponeren. Meerdere symptomen herkent men in dit opzicht bij Henri Polak, zoals hij leefde in de verbeeldingskracht der Joodse massa. Zijn gezag was ongekend, zijn beslissing werd zonder meer geaccepteerd. Er is hierbij wel eens gedacht aan elementen, inherent aan het moderne dictatorschap. Niemand minder dan Bonger heeft dit weerlegd, tijdens de promotie van Dr. Henri Heertje over De diamantbewerkers van Amsterdam (1936).
176