ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
echte medienes (hier: dorpen). De urbanisering was dus ten onzent volkomen. Vele killes (gemeenten) op het platteland waren reeds ver voor 1940 verdwenen!
Sociaal-economisch is het niet zonder belang, dat in de snel opgekomen industriegebieden van Twente en Noord-Brabant het aantal Joden tussen 1S30 en 1930 toenam, terwijl uit vervallen stadjes (Brielle, hnkhuizen etc.) de Joden verdwenen. In dit opzicht is het binnen het kader van dit boek niet oninteressant erop te wijzen dat in de genoemde industriecentra van Twente en Noord-Brabant Joden een aparte bijdrage hebben geleverd tot de historie van het zich vernieuwende Nederland in de vorige eeuw. Voor Eindhoven wijst de sociograaf Brand op de (in 1826 gedoopte) Joodse familie Philips die later ter sprake komt en op de stichter van de grootste sigarenfabriek van Nederland, Van Abbe. Met voorbeelden toont hij aan, hoe Joodse ondernemers in belangrijke industrietakken van betekenis zijn geweest. Vooral door hun optreden heeft het moderne grootbedrijf zijn stempel op de Eindhovense industrie gedrukt. ‘Een nieuwe fase in de ontwikkeling der linnenindustrie is geweest de stichting van een linnenfabriek door de Joodse industrieel Josef Elias in 1850.’ ‘Waarschijnlijk was deze Elias de eerste, die op grote schaal stoomkracht toepaste, zeker was deze firma een der eerste, die de huisweverij afschaften.’
De sociograaf Blonk geeft in zijn boek over Enschede, Fabrieken en menschen, een soortgelijk beeld. Een aantal Joden heeft bij de opkomst van Enschede zijn bestaan als opkoper van katoenafval kunnen verwisselen voor dat van textielfabrikant. In 1924 waren er van de negentien confectie-fabrikanten zestien Joden. Voorts waren er nog vijf weverijen, twee fabrieken voor de fabricage van molton dekens en acht fabrieken van katoenafval in handen van Joodse Nederlanders. Te Oss werd door een Jood de margarine-industrie gesticht, die zou uitgroeien tot een wereldomvattend concern, waarvan later uitvoerig sprake zal zijn. In Arnhem was een Jood de grondlegger van de kunstzijde-industrie.
Maar in al deze laatste gevallen gaat het niet om het aantal Joden maar om individuen. De groep zelf vertoonde over het algemeen—in de grote steden en daarbuiten—in demografisch opzicht verontrustende symptomen.
Hoopvol gestemd over de toekomst der Joden als groep was Boekman reeds in 1936 niet. Tot 1889 groeide de Joodse bevolking door natuurlijke toeneming en immigratie (pogroms in Rusland na 1880!) sterker dan de Nederlandse. Daarna is het afgelopen. Was in 1830 het
14