ZIJ LIETEN IIUN SPOREN ACHTER
van na zoveel eeuwen onmogelijk was geworden. De voortdurende verdrukking van de groep vanwege de buitenwereld ondervonden, had daarnaast voor interne verhoudingen een ethisch bewustzijn gecreëerd, dat ‘heel Israël zich verantwoordelijk beschouwde tegenover heel Israël’.
Vooral dit laatste had ertoe geleid, dat bij Joden het verlangen naar de meest persoonlijke vrijheid werd onderdrukt door een eeuwenlange praktijk van een collectiese strijd tegen collectieve gevaren. Hen gemeenschap, die noodzakelijkerwijze hecht en dicht moest zijn, kon kwalijk een stelsel gedogen, waarin het individu een in zichzelf afgesloten geheel moest zijn, dat niet gedwongen zou kunnen worden zich te schikken naar haar bindende normen. Zó is het ook niet opmerkelijk, dat onder de leidende anarchisten van de klassieke school geen Joden worden aangetrotfen. Hetgeen zeker wèl het geval was in de wereld van het stelsel, waaraan de naam van Karl Marx verbonden zal blijven.
Wij naderen het vraagstuk van de verhouding Marxisme-Joden-dom, dat ons te heviger interesseert, omdat wij de neef van de familie Philips eerder in dit boek hebben leren kennen als een fervent vijand der Joodse bankiers van Amsterdam. Reeds in 184-1 had de theoreticus in zijn Zur Judenfrage zich uitermate scherp uitgelaten over het volk, waaruit hij zelf stamde. Het is hier niet de plaats deze netelige kwestie opnieuw in de discussie te betrekken. Volstaan wij met het woord van de Joodse historicus Simon Dubnov:
Dein an den Schattenseiten der geschilderten Epoche nicht achtlos vorttbergehendeit Ceschichtsschreiher drüngt sich tmwillkürlich das traurige Bild einesjurtgen Adlers auf, der, in Begrijfe die Fltigel zn entfalten, wn sich iiher sein Zeitalter emporzuzwingen, seine scharfen Krallen der Matter ins Fleisch hohrt.
Toch is daarmee niet het laatste woord gezegd over de relatie van Marx’ denkbeelden tot het Jodendom. Zonder enige twijfel ligt in de opvattingen van de wetenschappelijke socialist een element verborgen, dat religieus is bepaald en als zodanig terug kan gaan op de oerbron van geloot en recht, Tenach, de Joodse Bijbel. Misschien zou Karl Marx de eerste zijn om zulks te ontkennen; het neemt intussen niet weg, dat door heel zijn apocalyptische maatschappijleer de ‘sjo-far’ (bazuin)-toon klinkt, die de mensheid oproept zich te bezinnen op de dagen van verlossing die zullen komen. Ook Marx was naar het wezen van zijn idealen ondanks zichzelf een Jood.
De socialistische dichter Herman Gorter noemt vier Joden als zijn leermeesters:
172