ZIJ LIETEN HUN SPOREN ACHTER
aan te treffen in en rondom het nieuwe Amsterdam van Sarphati, de man zonder wie de hoofdstad des lands in de negentiende en twintigste eeuw nooit dat aparte karakter had gekregen, dat zó sterk bleek te harmoniëren met Joden, dat hun verdwijnen na de Tweede Wereldoorlog beslissend bleek voor de gehele sfeer. Amsterdam, dat voor Jood en niet-Jood het Jeruzalem van het Noorden was geworden en gebleven en dat door de dichter Jacob Israël de Haan met de oude hoofdstad werd vergeleken:
Amsterdam... Jeruzalem... wat is schoener,
De Heilige Tempelplaats, de drukke Dam.
Vraag niet: van Jeruzalem een bewoner Schrijf ik verheugd de Roetn van Amsterdam.
170