ZIJ LIFTEN HUN STOREN ACHTER
men tot in de achttiende eeuw zeer goed, waarvandaan de families waren gekomen. Het is begrijpelijk, dat de Marranen, dus de via Portugal naar het Noorden uitgewekenen, eeuwenlang de leiding der gemeenten in handen hielden. Hun grote relaties in het Mediterrane gebied, hun invloeden in de wereld van handel en bedrijf, doch bovenal ook hun beschaving, die stoelde op Renaissance en Humanisme, waren aan deze ontwikkeling niet vreemd. De élite der Amsterdamse Se-fardiem bestond dus uit echte‘Portugezen’. De latere conflicten, waarvan enkele wereldvermaardheid verkregen (rondom Uriël da Costa en Baruch d’Espinoza, die beiden uit de Marraanse kopgroep stamden), tonen duidelijk aan, dat een interne Joodse problematiek, zoals deze in het algemeen eerst optreedt in de Joodse wereld na de ‘Auf-kliirung’, hier reeds veel eerder èn veel scherper aan de dag trad.
Voor de Asjkenaziem, die sinds het begin der zeventiende eeuw naar hier verdreven worden, lagen de verhoudingen anders. Men kan de term het best vertalen met ‘Hoogduitse Joden’, wanneer wij maar niet vergeten, dat hieronder ook begrepen kunnen worden Oostjo-den. Een tijdlang bestond er in Amsterdam in de zeventiende eeuw zelfs een aparte Pools-Joodse gemeente. Voor al deze Joden geldt tot de tijd der Verlichting, dat hun gehele leven bleef bepaald binnen de ‘vier ellen van de wet’. Interne meningsverschillen over het wezen van het Jodendom, zoals wij deze constateerden bij hun Sefardische buren, waren bij hen ondenkbaar.
In de periode der ‘Aufklarung’ zal ook de historie der Asjkenaziem ingrijpende veranderingen ondergaan. De Verlichting had in haar filosofische doelstelling geen plaats voor een levenshouding, die zo geheel aan Goddelijke normen was gebonden. En dit culturele vraagstuk vertoonde een maatschappelijk aspect, dat de crisis, die dreigde, nog verscherpte: de emancipatie. De Verlichting werd beheerst door een wijsgerig optimisme, dat voor de Joden geheel nieuwe perspectieven opende. Omdat in deze levensbeschouwing de gedachte ging overheersen, dat ieder mens in zichzelf de normen van zijn bestaan mocht bepalen, moest dus ook aan de Jood gelegenheid worden gegeven een eigen positie als zodanig te kiezen en te bestemmen. Aldus opende de ‘Aufklarung’ voor Israël de ongekende weelde van het erkennen van de gelijkwaardigheid der Joden met de ‘gojiem’, de andere volkeren! Dit bracht echter de noodzaak van het loslaten van de eigen nationaal-religieuze traditie met zich. Wat over mocht of kon blijven van de ‘volkse’ overleveringen werd geleidelijk teruggedrongen naar de sfeer van een ‘kerkelijke’ evolutie. Het waren ten onzent vooral Fransgezin-
10