LIBERALISTEN EN JODEN
dweepen met de Joden, in Europa s beschaafder kringen, gangbare gewoonte. En, naar de wet der logica, die uit elk worteldenkbeeld steeds al de kiemen uitdrijft, had dit ons ten laatste in den weêrloozen toestand gebracht, dat elk woord, dat men over de Joden anders dan met lof spreken dorst, aanstonds werd uitgekreten als verraad aan de heilige zaak van beschaving en vooruitgang.
Ongemerkt kwamen zoo boven de wet te staan, die men eertijds buiten de teef had geplaatst; bestond er voor den Jood geen critiek meer, maar slechts praesumtie van uitnemendheid; en kon het Joodsche element zijn woeling even ongestoord als straffeloos voortzetten, veilig achter het ondoordringbaar schild van weleer geleden onrecht.
Alles, wat verder in zijn opstellen naar voren wordt gebracht, is bijzaak. De brochure—allerminst vrij van affectieve uitingen, hoezeer ook hier en daar omkleed met vage betuigingen van vriendelijkheid— is een tijdverschijnsel, dat in Europees verband reliëf verkrijgt. Abraham Kuyper, die zich ook in andere facetten van zijn politieke ideologie maar al te dikwijls naar Duitsland richtte, had omstreeks 1878 contact met Adolf Stöcker, de antisemitische Duitse ‘Hofprediger’, wiens eveneens in 1878 gestichte ‘Christlich-soziale Arbeiterpartei’ oorspronkelijk ten doel had de sociaaldemocratie te bestrijden, doch die zich later in anti-Joodse zin ontwikkelde. Is het niet opmerkelijk, dat ook het woord antisemitisme in deze jaren ontstond! Het werd in 1879 ‘ge-pragt’ door een zekere Marr, die een geschrift tegen het ‘Semitismus’ publiceerde, en een ‘Antisemiten-Liga’ stichtte. Ideologisch is het intussen opmerkelijk, dat Stöcker de nadruk legde op de gevaren die de ‘christlichen Prinzipien’ van het sociale leven door de ‘liberal-demo-cratische Judenschaft aufs schwerste gefahrdet seien’. Reeds de titel van Kuypers ‘Liberalisten en Joden’ legt verband tussen beider opvattingen.
Hier is nu in elk geval eens een kritisch geluid van een man van formaat. En verbaast het iemand, dat de Christen-politicus nog meer geërgerd schijnt door de invloed der Joden op die gebieden des levens, waar hun infiltratie moeilijker ideologisch aanwijsbaar is, doch des te ‘gevaarlijker’ aan de oppervlakte treedt? In het recht, de pers en de beurs! Het Calvinistische Nederland schijnt op weg ‘verjudet’ te worden. Typerend het grapje, dat de schrijver zich permitteert:
Men herinnert zich nog wel het verhaal, dat voor korte jaren bj ons de ronde deed.
Er was een vreemdeling ten onzent bemoeilijkt, die recht zocht. Hij vroeg naar een advocaat en de hotelhouder gaf hem het adres van een Jood. Deze zond hem naar een procureur, en ook de procureur was een Jood. Door tusschenkomst van dezen weer met den Officier van Justitie in aanraking gebracht, stond hij nogmaals voor een Jood. Bj den president der rechtbank aanschellende, zag hij zich reeds in den corridor door al de kentee-
119